Voornaamwoorden

Nederlandse les
Voornaamwoorden
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlandse les
Voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Je weet wat een persoonlijk voornaamwoord, een bezittelijk en een aanwijzend voornaamwoord is.
Je herkent het persoonlijk, het bezittelijk en het aanwijzend voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt iemand of iets aan:
We moeten het verslag vandaag inleveren, maar ik heb het nog niet af

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is en staat vóór het bezit.

Onze medewerkster heeft gisteren uw offerte op de post gedaan.
De toeriste heeft haar koffer in jouw bus laten liggen.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Het aanwijzend voornaamwoord(aanw.vnw) verwijst naar iets:

Deze, die
Dit, dat
Zo’n, dergelijke
De-woord gebruik deze en die: de auto, deze auto, die auto
Het-woord gebruik dit en dat: het hotel, dit hotel, dat hotel
Meervoud gebruik altijd deze en die het huis, deze huizen, die huizen



Slide 8 - Tekstslide

Wat is in deze zin het bezittelijk vnw?
De caissière vroeg aan ons of wij onze identiteitskaart konden laten zien.
A
de
B
ons
C
onze

Slide 9 - Quizvraag

Die man is de directeur van deze school
Wat is 'die' in deze zin?
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
aanw.vnw

Slide 10 - Quizvraag