Meewerkend voorwerp klas 2 les 7

Pak je boeken, schrift en pen en we starten met lezen
Welkom, 2E!
timer
15:00
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Pak je boeken, schrift en pen en we starten met lezen
Welkom, 2E!
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica
Meewerkend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel:


Ik kan het meewerkend voorwerp vinden in een zin

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de zin over:
Zij geeft een knikker aan Tim.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voordat je het meewerkend voorwerp kan vinden herhaling van zinsdelen vinden.
Persoonsvorm?


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zij geeft een knikker aan Tim.
Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd.

Persoonsvorm
Zin: Vraagzin / andere tijd Persoonsvorm
Zij geeft een knikker aan Tim. → Geeft zij een knikker aan Tim? → geeft
Zij geeft een knikker aan Tim. → Zij gaf een knikker aan Tim. → geeft

Nu het onderwerp in de zin.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwerp
Wie of Wat + de persoonsvorm.

Onderwerp
Zin:   Wie / Wat + pv Onderwerp
Zij geeft een knikker aan Tim. → Wie geeft? → Zij

Nu het gezegde vinden

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het gezegde
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin.

Gezegde
Zin:   Alle werkwoorden Gezegde
Zij geeft een knikker aan Tim. → geeft → geeft

Het lijdend voorwerp in de zin.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp
Zet Wie of Wat voor het onderwerp en het gezegde.

Lijdend voorwerp
Zin:     Wie / Wat + ow + gez. Lijdend voorwerp
Zij geeft een knikker aan Tim. → Wat geeft zij? → een knikker

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu kun je het meewerkend voorwerp vinden.
Zoek het meewerkend voorwerp door:

Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.

Schrijf de zin op welke je dan krijgt.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zij geeft een knikker aan Tim.
Aan wie geeft zij een knikker?

aan Tim = het meewerkend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp

  • Aan / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
  • Check daarna of je aan of voor kunt weglaten of toevoegen. Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welke manier kun je de pv níet vinden in een zin?
A
de zin vragend maken
B
de zin van tijd veranderen
C
Wie/wat + ow + wg?
D
de zin van meervoud naar enkelvoud veranderen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het onderwerp van een zin?
A
Wie/wat + pv?
B
Wie/wat + ow + gez?
C
Wie/wat + ow + gez + lv?
D
Aan wie/wat + ow + gez + lv

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het lijdend voorwerp van een zin?
A
Wie/wat + pv?
B
Wie/wat + gez + ow?
C
Wie/wat?
D
Aan wie/wat + ow + gez + lv

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het meewerkend voorwerp van een zin?
A
Wie/wat + pv?
B
Wie/wat + ow + gez?
C
Wie/wat + ow + gez + lv?
D
Aan wie/wat + ow + gez + lv

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp

  • Ik wil aan mijn vader een dikke sigaar geven.
  • Ik / wil / aan mijn vader / een dikke sigaar / geven
  • wg = wil geven
  • ow = ik (Wie wil?)
  • lv = een dikke sigaar (Wat wil ik geven?)
  • mv --> Aan wie wil ik een een dikke sigaar geven? aan mijn vader
  • Controle: kan ik aan weglaten? 
  • JA: Ik wil mijn vader een dikke sigaar geven. --> meew. voorwerp

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een meewerkend voorwerp?

Ik denk [aan de fijne vakantie].
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Let op:
  • Als een zinsdeel met aan of voor begint en het geeft een plaats / plek / locatie aan, dan is het GEEN meewerkend voorwerp.
  • Een onderwerp en een lijdend voorwerp kunnen NIET met een voorzetsel beginnen: aan, voor, tussen, op, over, in, achter, met, na
  • Bij een meewerkend voorwerp moet aan of voor weggelaten kunnen worden (of kunnen worden toegevoegd).

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin is [aan opa] GEEN meewerkend voorwerp?


A
Ik maak een tekening voor opa.
B
Ik geef opa een cadeau.
C
Ik denk vaak aan opa.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een meewerkend voorwerp?

In de boot zit hij graag [in de kajuit].
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een meewerkend voorwerp?

Hij koopt een cadeaubon [voor zijn geslaagde vriend].
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Mag ik u een cola inschenken?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Ik gaf mijn hond een aai over zijn bol.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Timo gaf Flint een duw in zijn rug.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Gisteren stond de postbode bij ons voor de deur.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

De afdelingsleider heeft Brent een waarschuwing gegeven.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
§ 6 ZD Meewerkend voorwerp
Cursus 5 Grammatica

Opdrachten 1 t/m 5

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
Ik kan het meewerkend voorwerp vinden in de zin.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hij mailt zijn collega de documenten.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 33 - Tekstslide

Zijn collega