zww en hww

Lezen
Pak je leesboek en start met lezen.
timer
10:00
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lezen
Pak je leesboek en start met lezen.
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Planning
Lezen
Uitleg werkwoorden
Zelfstandig werken
Uitleg zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Samenwerkend werken
Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden
Doelen:
1. Je weet wat een werkwoord (ww) is.
2. Je weet wat een hulpwerkwoord (hww) is.
3. Je weet wat een zelfstandig werkwoord (zww) is.
4. Je kunt een hulpwerkwoord (hww) en een zelfstandig werkwoord (zww) herkennen in een zin. 

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden
1.Een werkwoord vertelt wat iemand doet of wat er gebeurt.
2.Een werkwoord kan ook vertellen wat iemand is, wordt of blijft.
3.Een werkwoord kun je vervoegen.
slaap - slaapt - slapen - sliep -sliepen - slapend - geslapen

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

De man zou naar zijn werk kunnen gaan.

A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

De leerlingen willen heel graag op school lessen gaan volgen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

Opi Kas heeft altijd als visser gewerkt.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Het meisje heeft een lekkere pizza gegeten.

Slide 9 - Open vraag

Welk werkwoord geeft het best aan wat het meisje doet?

Het meisje heeft een lekkere pizza gegeten.
A
heeft
B
gegeten

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

De voetballers zullen deze wedstrijd moeten winnen.

Slide 11 - Open vraag

Welk werkwoord geeft het best aan wat de voetballers doen?

De voetballers zullen deze wedstrijd moeten winnen.
A
zullen
B
moeten
C
winnen

Slide 12 - Quizvraag

Aan het werk
Wat: opdracht 1, 2 en 3 van hoofdstuk 34.
Hoe: zelfstandig
Hulpmiddel: je boek
Tijd: 10 minuten
Uitkomst: je antwoorden in je schrift
Klaar?: werk verder met opdracht 4, 5, 6 en 7
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)
1. Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit          
    1 zelfstandig werkwoord (zww). 
2. Dit werkwoord geeft het best aan wat er gebeurt in  
    de zin of wat iemand doet in een zin. 
3. Als het werkwoordelijk gezegde bestaat uit 
    1 werkwoord is dat altijd het zelfstandig werkwoord.


Slide 14 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)
1. Als je het zelfstandig werkwoord hebt gevonden, weet je dat de 
   andere werkwoorden hulpwerkwoorden zijn.
2. Het hulpwerkwoord helpt het het zelfstandig werkwoord om het 
    te vervoegen of het vertelt nog preciezer wat er gebeurt.

  • De geit heeft gegeten. (Het hulpwerkwoord maakt duidelijk dat de geit klaar is.)
  • De koe zal niet lang meer leven. (Het hulpwerkwoord vertelt iets over de toekomst.)
  • De kat wordt gebeten. (Het hulpwerkwoord vertelt dat de kat niet zelf bijt.)

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gefietst.
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Hij heeft die opdracht moeten maken. 
heeft

moeten

maken
timer
0:30
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 17 - Sleepvraag

Zij zou wel een nieuwe jas willen kopen
zou

willen

kopen
timer
0:30
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 18 - Sleepvraag

Aan het werk
Wat: je maakt opdracht 1 t/m 7 van hoofdstuk 34
Hoe: samenwerkend
Hulpmiddel: je boek, de docent of je buren
Tijd: 15 minuten
Uitkomst: de antwoorden in je schrift
Klaar?: nakijken, verder werken met hoofdstuk 75, lezen of een ander vak. 
timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide

Afsluiting
Wat zijn werkwoorden?
Wat is een zelfstandig werkwoord?
Wat is een hulpwerkwoord?

Slide 20 - Tekstslide