Les 2 observeren

Observeren 


Even weer opfrissen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
Observeren in de kinderopvangMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Observeren 


Even weer opfrissen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is observeren?
A
het bewust worden van de wereld om ons heen
B
het opzettelijk en doelgericht waarnemen

Slide 2 - Quizvraag

Observeren = opzettelijk en doelgericht waarnemen

Slide 3 - Tekstslide

0

Slide 4 - Video

Wat is het verschil tussen
objectief en subjectief?

Slide 5 - Open vraag

objectief - subjectief
Objectief = waarnemen zonder oordeel (feit)

Subjectief = waarnemen met een oordeel (mening)

Slide 6 - Tekstslide

Objectief
Subjectief
Een jongen loopt naar het toilet.
Een student heeft tijdens de les  tien vragen gesteld.
Zij was erg slordig gekleed.
Mijn vriendin werd onterecht beschuldigd. 
De man draag een groene trui.
Zoals altijd is de meneer weer chagrijnig. 

Slide 7 - Sleepvraag

Geef een objectieve beschrijving van wat je op de volgende foto ziet

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Geef een objectieve beschrijving van wat je op deze foto ziet

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Geef een subjectieve beschrijving van wat je op deze foto ziet

Slide 12 - Open vraag

Kwalitatief en Kwantitatief
Bij een kwalitatieve observatie beschrijf je precies wat iemand doet.  (beschrijvende methode)

Bij een kwantitatieve observatie beschrijf je hoe vaak iemand bepaald gedrag laat zien  (turfmethode)



Slide 13 - Tekstslide

Kwalitatief of Kwantitatief?

Je werkt bij een dagactiviteitencentrum voor demente ouderen. Het valt jou op dat meneer Bennink 4 keer in een uur tijd naar de wc moet.
A
Kwalitatief
B
Kwantitatief

Slide 14 - Quizvraag

Kwalitatief of Kwantitatief?

Je werkt in het speciaal onderwijs. Een ouder vraagt jou of Tim contact heeft met andere leerlingen. Ze heeft het gevoel dat Tim eenzaam is.
A
Kwalitatief
B
Kwantitatief

Slide 15 - Quizvraag

Continue observatie
Een continue observatie doe je wanneer je iemand of een situatie continue observeert. Je probeert hierbij zoveel mogelijk te zien en te horen. 

Een intervalobservatie observeer je hetzelfde op verschillende momenten, er is dus een interval tussen de observaties.

Slide 16 - Tekstslide

Je wilt een kind observeren, omdat je de indruk hebt dat hij eenzaam is. Je wilt in verschillende situaties kijken op welke wijze hij contact maakt met andere kinderen. Welke observatie is het meest geschikt?
A
continu
B
interval

Slide 17 - Quizvraag

Participerend en niet-participerend
Wanneer je zelf deelneemt aan de situatie waarin je observeert heet dat een participerende manier van observeren.

Wanneer je van een afstand, en niet deel uitmaakt van de situatie, observeert heet dit een niet-participerende manier van observeren.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een voordeel van een niet-participerende observatie?

Slide 19 - Open vraag

Hulpmiddelen

Slide 20 - Tekstslide

Wat moet er in een observatieplan staan?

Slide 21 - Open vraag

open observatieplan op TEAMS

Slide 22 - Tekstslide

''N is een meisje van 5 jaar en gaat 2 dagen naar de BSO. Ze valt vaak tijdens het spelen''

Welk onderdeel van het observatieplan betreft dit?
A
beginssituatie
B
observatiedoel
C
observatiehulpmiddel
D
observatievraag

Slide 23 - Quizvraag

''Ik ga kijken hoe vaak N valt tijdens het buitenspelen''

Welk onderdeel van het observatieplan betreft dit?
A
beginsituatie
B
observatiedoel
C
observatiehulpmiddel
D
te observeren gedrag

Slide 24 - Quizvraag

Welke factoren kunnen een
observatie beïnvloeden?

Slide 25 - Woordweb

Factoren beinvloeden
Emotionele betrokkenheid
Je eigen mening
Stemming
Tijdsstip

Slide 26 - Tekstslide

Conclusie observatie:
''Mohammed is niet gemotiveerd in de les rekenen''
A
objectief
B
subjectief

Slide 27 - Quizvraag

Conclusie observatie:
''Ellen heeft haar boek niet meegenomen naar de les''
A
objectief
B
subjectief

Slide 28 - Quizvraag

Heb je een vraag over observeren?

Slide 29 - Open vraag

volgende week
Hoe maak je een observatie doel?
Conclusie formuleren

Slide 30 - Tekstslide