Taalverzorging 3.7 en 3.8 - boek B

Welkom 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
We gaan de komende weken aan de slag met grammatica en spelling en de volgende onderwerpen komen aan bod:

  • Persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden
  • Telwoorden
  • Verschil tussen een zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord 
  • Correct hoofdletters gebruiken 


Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen!
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 
  • Je legt uit wat persoonlijk voornaamwoorden zijn en geeft hierbij een voorbeeld.

  • Je legt uit wat bezittelijk voornaamwoorden zijn en geeft hierbij een voorbeeld. 

  • Je legt met behulp van voorbeelden uit wat het verschil is tussen een hoofdtelwoord en een rangtelwoord. 

  • Je legt uit met behulp van voorbeelden wat het verschil is tussen een zelfstandig werkwoord en een hulp werkwoord.

  • Je legt uit in welke situatie je hoofdletters moet schrijven. 

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica

Slide 5 - Tekstslide

Telwoorden
Wat is een telwoord?

Een telwoord is een woord dat een hoeveelheid (hoofdtelwoord) 
of 
een volgorde (rangtelwoord) aangeeft.

Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, je, jij, hij, zij, hen, hem, u. 


Slide 7 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie of wat iets is. 
Als je bijvoorbeeld zegt: “Dat is zijn fiets”, vertelt het woord ‘zijn’ van wie de fiets is. 
Let op: Eigennamen en zelfstandige naamwoorden zijn géén bezittelijke voornaamwoorden. 
Het gaat altijd om woorden als ‘mijn’, ‘jouw’, ‘zijn’ of ‘haar’.

Slide 8 - Tekstslide

Me moeder
In de spreektaal en ook wel in de informele schrijftaal (tweets, appjes), wordt me vaak gebruikt als bezittelijk voornaamwoord: me moeder. 

De verkorte vorm van mijn is echter m’n, niet me. Met m’n moeder is dus niets mis. Veel mensen vinden me moeder, me fiets, enz. erg lelijk. Dit gebruik van me is een bekende taalergernis.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Telwoorden
Er zijn twee verschillende soorten telwoorden.
Hoofdtelwoorden
Rangtelwoorden
geeft een hoeveelheid aan
geeft een volgorde aan
VB: drie, honderd
VB: eerste, laatste
niet alleen getallen!
eindigt op -de of -ste!
VB: veel, weinig
VB: tiende, middelste

Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (ZWW)

  • Een zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Een zelfstandig werkwoord geeft een handeling aan.
  • Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin! Vaak het laatste werkwoord van de zin. 
  • Heeft een zin maar één werkwoord? Dan is het altijd een zelfstandig werkwoord.

Slide 12 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (HWW)
Alle werkwoorden die nu nog over zijn, zijn hulpwerkwoorden.

Kenmerken:
  • komen dus voor in zinnen met meer dan één werkwoord
  • helpen om het gezegde te maken

Slide 13 - Tekstslide

Spelling

Slide 14 - Tekstslide

HOOFDLETTERS
  • Je begint iedere zin met een hoofdletter.
  • Namen schrijf je ook met een hoofdletter.
  • Merknamen schrijf je met een hoofdletter. 
  • Aardrijkskundige namen schrijf je met een hoofdletter. 
  • Feestdagen schrijf je met een hoofdletter.

  • Namen van maanden, dagen van de week, windstreken en seizoenen schrijf je NIET met een hoofdletter.

Slide 15 - Tekstslide

Hoofdletters 
Bijzondere gevallen: 

  • Feestdagen wel, maar afleidingen van feestdagen niet, zoals: kerstboom en paasviering. 
  • Begint de zin met een 's, zoals: 's Ochtends sta ik vroeg op. De eerste letter na de 's schrijf je met een hoofdletter. 
  • Begint de zin met een teken, bijvoorbeeld € of %. Dan schrijf je de eerst volgende letter niet met een hoofdletter. 
  • Begint de zin met een getal, bijvoorbeeld: 60 personen werden geëvacueerd. Dan schrijf je de eerste letter niet met een hoofdletter.  

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Afsluiting
We werken aan de volgende leerdoelen:
  • Je legt uit wat persoonlijk voornaamwoorden zijn en geeft hierbij een voorbeeld.

  • Je legt uit wat bezittelijk voornaamwoorden zijn en geeft hierbij een voorbeeld.

  • Je legt met behulp van voorbeelden uit wat het verschil is tussen een hoofdtelwoord en een rangtelwoord.

  • Je legt uit met behulp van voorbeelden wat het verschil is tussen een zelfstandig werkwoord en een hulp werkwoord

  • Je legt uit in welke situatie je hoofdletters moet schrijven. 

Slide 18 - Tekstslide