In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Werkwoordspelling
Hoofdstuk 3 + 4
Slide 1 - Tekstslide
Je verraad/verraadt toch zeker je spiekende klasgenoot niet?
A
verraad
B
verraadt
Slide 2 - Quizvraag
De vader van het grote gezin laad/laadt de caravan al dagen van tevoren in.
A
laad
B
laadt
Slide 3 - Quizvraag
Ik bevind/bevindt mij momenteel in een lastige situatie.
A
bevind
B
bevindt
Slide 4 - Quizvraag
Vind/Vindt je dit compromis wel een goede oplossing?
A
Vind
B
Vindt
Slide 5 - Quizvraag
Regels werkwoordspelling d of dt
Slide 6 - Woordweb
Wat is het verschil in betekenis?
Moordenaar bekent / Moordenaar bekend
Slide 7 - Open vraag
Wat is het verschil in betekenis?
Premier verbaast/ Premier verbaasd
Slide 8 - Open vraag
-de(n), -dde(n), -te(n), -tte(n)
post- posten - postten
vergoed-vergoeden - vergoedden
verbrand-verbranden - verbrandden
Werkwoorden waarbij de ik-vorm tt op -d of -t eindigt.
Slide 9 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Van een voltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken. Als het voltooid deelwoord eindigt op -d of -t, schrijf je het bn zo kort mogelijk, dus met -de of -te.