Toetsweek

Welkom TH1
Kom lekker binnen. Telefoon in de tas.
Je mag vandaag zitten waar je wilt. 
Pak je schrift, je pen en je leesboek erbij!

timer
1:00
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom TH1
Kom lekker binnen. Telefoon in de tas.
Je mag vandaag zitten waar je wilt. 
Pak je schrift, je pen en je leesboek erbij!

timer
1:00

Slide 1 - Tekstslide

Leesmoment



Let op: als je niet leest, vertel je na het leesmoment iets over je boek: 
1. Schrijver 2. Titel 3. Waar gaat het over? 4. Zou je dit boek aanraden?
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Pak je schrift erbij ;)
Zoek je aantekeningen voor de toetsweek op.
We gaan herhalen. 
Heb je alles volledig? 
Vul aan indien nodig.

Slide 3 - Tekstslide

Doelen van deze les
- je kunt de persoonsvorm, het onderwerp en het lijdend voorwerp vinden in de zin.
- je herkent ww, zn, bn, vz en lw in de zin
- je kent het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

De geit schopt de boer.
Wie wordt er geschopt?
A
De geit
B
De boer
C
Wie
D
Niemand

Slide 5 - Quizvraag

Hoe vind je de persoonsvorm?

A
Tijdproef
B
Zin vragend maken
C
Wie/wat + ow?
D
Wie/wat+lv?

Slide 6 - Quizvraag

De persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord
ja
nee

Slide 7 - Poll

Hoe vind je het onderwerp
A
Wie/wat+pv?
B
Wie/wat+ow?
C
Wie/wat+wanneer?
D
Wie/wat+waar?

Slide 8 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp in de zin: Robin is gisteren zijn boek vergeten.

Slide 9 - Open vraag

Waarom is zwemmen een sterk werkwoord? Leg uit.

Slide 10 - Woordweb

Waarom is de zin: Mark wilt elke dag wel ijsjes eten eigenlijk fout? Leg uit. Gebruik in je antwoord de woorden: vervoegen, hij, tegenwoordige tijd en willen.

Slide 11 - Open vraag

5. HET GEZEGDE
Het gezegde: dat zijn alle werkwoorden in de zin. 
Let op: daar hoort de pv dus bij.
Wat is het gezegde in de zin?
Ik zou je heel graag hebben willen helpen.

Slide 12 - Tekstslide

Antwoord

Gezegde: Zou hebben willen helpen

En wat is het onderwerp dan in deze zin?
Wie/wat+pv?

Slide 13 - Tekstslide

Woordsoorten
Je kunt werkwoorden, zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, voorzetsels en lidwoorden (bepaald en onbepaald) herkennen in de zin.

Slide 14 - Tekstslide

1. Ik heb trek in een broodje kroket 
Welke woordsoort is het woordje 'heb'?

Kies uit: vz, bn, zn, ww, lw

Slide 15 - Tekstslide

2. Ik heb trek in een broodje kroket
Woordsoorten; benoem de volgende woorden; 
trek, in, een, broodje, kroket.

Slide 16 - Tekstslide

ANTWOORD
heb= ww
trek=zn
in=vz
een= onbepaald lidwoord 
kroket=zn

Slide 17 - Tekstslide

3. De gele auto mag jij uitzoeken voor je verjaardag.
De=
gele=
auto=
mag =
uitzoeken=
voor=
verjaardag=

Slide 18 - Tekstslide

ZINSONTLEDING

De gele auto/ heeft/hard/gereden.

De gele auto=onderwerp
Heeft=pv
Heeft gereden=gezegde

WOORDSOORTEN

De/ gele /auto /rijdt /hard.
De=blw
gele=bn
auto=zn
rijdt=ww
hard=bn

Slide 19 - Tekstslide

Spelling
Je kent de afkortingen van de schooltaalwoorden.
Je kent het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.
Je hanteert de regel van t x kfschp om  zwakke werkwoorden in de verleden tijd te vervoegen. 

Slide 20 - Tekstslide

4. SCHOOLTAALWOORDEN- afkorting
1. afz.
2. enz.
3.s.o.
4.blz.
5. mvbe

Slide 21 - Tekstslide

Wij (zullen) ... naar een optreden van Harry Styles gaan, maar de treinen reden niet.
A
zullen
B
zou
C
zouwen
D
zouden

Slide 22 - Quizvraag

Ik had er graag heengegaan, als ik .....................had. (kunnen)
A
kon
B
kan
C
gekund
D
gekunt

Slide 23 - Quizvraag

Zij wilt heel graag een slokje water drinken.
A
Prima zin, niks meer aan doen
B
Deze zin bevat een fout
C
Ik kan precies uitleggen wat de fout in deze zin is.
D
Ik snap het nog steeds niet.

Slide 24 - Quizvraag

Dat je in de verleden tijd soms -te(n)/ -de(n) schrijft heeft te maken met:

Slide 25 - Woordweb

Ik delete nu het bericht.
Wij deletete gisteren het bericht.
Zijn deze zinnen goed of fout?
Allebei goed
Allebei fout

Slide 26 - Poll

Hoe vind je de persoonsvorm, het onderwerp en het lijdend voorwerp in de zin.
-

Slide 27 - Woordweb

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?

Slide 28 - Woordweb

Welke woordsoorten ken je nu?

Slide 29 - Woordweb

Oefenen!
Pak je telefoon erbij!

Slide 30 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 31 - Tekstslide