Taalverzorging 3 REF

Referentietoets
Taalverzorging 
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Referentietoets
Taalverzorging 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!

Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen



Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas aantrekken. 

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Jullie werken hard tijdens de les.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp
Het onderwerp is te vinden door de volgende vraag te stellen:
Wie (soms: Wat) + persoonsvorm?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Belangrijk om te weten bij het onderwerp: 
In een zin in gebiedende wijs staat geen onderwerp. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het lijdend voorwerp
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Let op! Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp!
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verleden tijd

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en  gevoel
Voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord  zetten.
Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden.


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voltooide tijd
De VOLTOOIDE tijd:                           
Als iets voltooid is, betekent dat het afgerond is.

Een zin in de voltooide tijd herken je aan de werkwoorden:
- hebben + voltooid deelwoord ( heeft gefietst)
- zijn + voltooid deelwoord ( is geweest)

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofd-/bijzin oefenen

1. Ik ga naar de stad en ik koop een nieuwe tas.
  • hoofdzin+hoofdzin
2. Of de mooiste tas [niet] afgeprijsd is, moet ik nog gaan onderzoeken.
  • bijzin+hoofdzin
3. Ik heb al online gezocht naar een tas, maar ik heb geen tas gevonden.
  • hoofdzin+hoofdzin
4. Ik heb een nieuwe tas nodig, omdat mijn oude [niet] kapot is gegaan.
  • hoofdzin+bijzin
5. Vandaag ga ik een nieuwe tas kopen, omdat de tas [niet] in de aanbieding is.
  • hoofdzin+bijzin

Slide 10 - Tekstslide

min. 38-49

Interpunctie

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies