H4 GrZ samengestelde zinnen: hoofd- en bijzin, NS / OS, voegwoord

H4 GrZ Soorten zinnen......
Deze les ga je leren:
  • het verschil tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen; 
  • hoofd- en bijzinnen 
  • nevenschikking en onderschikking
  • voegwoorden: nevenschikkend en onderschikkend (NS en OS)


1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

H4 GrZ Soorten zinnen......
Deze les ga je leren:
  • het verschil tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen; 
  • hoofd- en bijzinnen 
  • nevenschikking en onderschikking
  • voegwoorden: nevenschikkend en onderschikkend (NS en OS)


Slide 1 - Tekstslide

Enkelvoudige zin (herh.)
Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm
(hieronder vet en onderstreept).

Mijn telefoon gaat om de haverklap.
Ik ren me rot naar alle lokalen.
De vrijdag is echt te lang.
Morgen moet ik trainen voor voetbal.


Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de pv? (herh.)
1. Verander de tijd van de zin (t.t / v.t.).
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
BV. Ik wil (pv)naar huis gaan. Ik wilde (pv) naar huis gaan.
2. Verander het onderwerp van de zin (e.v. / m.v.)
Tip: onderwerp en persoonsvorm zijn 'best friends'. Ze horen bij elkaar. Als het ow verandert van e.v. in m.v. (of m.v. in e.v.) verandert de pv mee.
BV. Ik (ow) wil (pv) naar huis gaan. Wij (ow) willen (pv) naar huis gaan.
                             Let op: als je een zin vragend maakt, komt de pv vooraan te                                       staan. Dit kan je alleen gebruiken bij enkelvoudige zinnen!

Slide 3 - Tekstslide

Samengestelde zin (NN p152)
Een samengestelde zin heeft meer dan één pv (hierna vet).
Ik ga niet uit, want ik moet leren.
Ik ging niet uit, want ik moest leren. (verander de zin van tijd)
Wij gaan niet uit, want wij moesten leren. (verander ow ev > mv)

Omdat het morgen gaat/ging sneeuwen, mag/mocht ik meerijden.

Slide 4 - Tekstslide

Is de zin enkelvoudig of samengesteld?

'Ik weet dat jij gespijbeld hebt.'
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 5 - Quizvraag

Is de zin enkelvoudig of samengesteld?

'Alle pennen in het paarse etui zijn leeg.'
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 6 - Quizvraag

hoofdzin / bijzin
  • Er zijn hoofdzinnen en bijzinnen (zie voorbeeld volgende dia)
  • Een bijzin is ALTIJD onderdeel van een hoofdzin (kan dus nooit 'los' voorkomen)
  • Hoofdzin: - ow en pv staan ALTIJD naast elkaar                                - pv staat altijd VOORAAN in de hoofdzin (1e of 2e plaats)
  • Bijzin: - er KAN iets tussen ow en pv staan (maar hoeft niet)      - pv staat vaak ACHTERAAN in de bijzin

Slide 7 - Tekstslide

check: hoofdzin of bijzin?
hoofdzin (vet) + bijzin (onderstreept)
Bijv. Ik heb nooit geld bij me, omdat ik mijn pinpas gebruik.

Ik ...?...heb nooit geld bij me, omdat ik mijn pinpas gebruik.

Vraag: ow+pv wel of niet naast elkaar?
hoofdzin: altijd naast elkaar /  bijzin: er kan wat tussen



Slide 8 - Tekstslide

pv voor of achter in de zin?
hoofdzin (HZ): pv staat voor in de zin: op de 1e of 2e plaats
bijzin (BZ): pv staat achter in de zin
Voorbeelden:
Ik heb nooit geld bij me (HZ), omdat ik mijn pinpas gebruik (BZ)
Omdat ik mijn pinpas gebruik (BZ), heb ik nooit geld bij me (HZ).
Let op: de bijzin kan NOOIT 'zelfstandig' staan (zonder HZ).
Tip: als je de zin vragend maakt, staat de HZ altijd vooraan.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de hoofdzin? Mensen lachen vooral, omdat ze aardig willen doen.
A
Mensen lachen vooral
B
omdat ze aardig willen doen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de hoofdzin? Mensen werken thuis en ze gaan weinig op bezoek.
A
Mensen werken thuis
B
ze gaan weinig op bezoek
C
er zijn 2 hoofdzinnen

Slide 11 - Quizvraag

Neven- en onderschikking 
nevenschikking : HZ naast elkaar (gelijkwaardig)

Chyril heeft getennist en ze loopt nu naar huis.

onderschikking: HZ + BZ (ondergeschikt aan de hoofdzin)

Chyril heeft besloten dat zij contant geld meeneemt.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

De specialisten hebben veel kennis en ze lossen veel misdaden op.
Nevenschikking of onderschikking?
A
Nevenschikking
B
Onderschikking

Slide 14 - Quizvraag

Mijn moeder zei dat ik als baby altijd aan het lachen was.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 15 - Quizvraag

Mijn moeder zei dat ik als baby altijd aan het lachen was. NS of OS?
A
OS
B
NS

Slide 16 - Quizvraag

Omdat ik goed leer, haal ik hoge cijfers. NS of OS?
A
OS
B
NS

Slide 17 - Quizvraag

Omdat ik goed leer, haal ik hoge cijfers.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 18 - Quizvraag

Voegwoorden blz.155 NN
- verbinden woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar
- 2 soorten: onderschikkende voegwoorden (os.vgw.) + 
nevenschikkende voegwoorden (ns.vgw.)
            TIP: ns.vgw zijn: dus, en, maar, of, want (demow)
            Andere voegwoorden zijn altijd os. vgw.
             'of' kan óók os.vgw zijn: Ik weet niet of ik vanavond meega.
             ns.vgw: Ik ga naar huis of ik blijf hier.

Slide 19 - Tekstslide

os.vgw + ns.vgw
1.Nick komt met de trein en ik kom op de fiets.                                NS
2.Zij trekt een jurk aan, want zij gaat naar een feest.                     NS
3.Hij rekent erop, dat jij haar helpt met schilderen en ik       OS, NS
haar help verhuizen.                                                                              
4. Hou jij van tulpen of heb je liever rozen?                                        NS
5. Ik drink geen koffie, maar ik ben wel gek op thee                    NS
6. Weet Max al of hij die Playstation gaat kopen?                            OS

Slide 20 - Tekstslide

Het scheelt niet veel, maar mannen lijken iets muzikaler.
HZ of BZ en welk voegwoord?
A
HZ+HZ maar = os.vgw
B
HZ+BZ maar = ns.vgw.
C
HZ+HZ maar = ns.vgw.
D
BZ+HZ maar = os.vgw.

Slide 21 - Quizvraag

Als Niels ergens gaat eten, kijkt hij altijd eerst op TripAdvisor.
HZ of BZ en welk voegwoord?
A
BZ+HZ als=os.vgw
B
BZ+BZ als=os.vgw
C
HZ+BZ als=os.vgw
D
HZ+HZ als=ns.vgw

Slide 22 - Quizvraag

Nog meer uitleg!?
Instructiefilmpjes maken alles nóg duidelijker.
Bekijk de twee filmpjes op de volgende dia's, of kies er één uit.
1e is uitgebreid --> 9 min.
2e is beknopt --> 4 min.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Leerdoelen
- Je kent het verschil tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen.
- Je kunt hoofd- en bijzinnen herkennen en benoemen.
- Je kent het verschil tussen nevenschikkende en onderschikkende samengestelde zinnen.
- Je kunt nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.
(Extra: Handig om te weten, maar het wordt niet getoetst. Je weet dat bijzinnen een zinsdeel zijn in de hoofdzin. Je kunt bijzinnen benoemen als zinsdeelzin. Zie volgende twee dia 's --> dus geen toetsstof!)

Slide 26 - Tekstslide

Bijzin benoemen als zinsdeelzin
  • bijzin = onderdeel hoofdzin
  • bijzin = een zinsdeel(zin) in de hoofdzin
  • trucje: vervang de bijzin door een woord (of woordgroep) en benoem dat zinsdeel; de bijzin benoem je dan hetzelfde
  • Voorbeeld: 1. Als je hard traint, word je kampioen.                            2. Daarom word je kampioen. --> bwb (2) en dus bwb-zin (1)
  • Zie theorie volgende dia en NN p194

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide