Voegwoord; lastige gevallen

Nederlands
3 vwo
11 nov
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
3 vwo
11 nov

Slide 1 - Tekstslide

Leesboek..

Slide 2 - Tekstslide

Voegwoord; lastige gevallen
dat, dus, of, toen & wanneer



Slide 3 - Tekstslide

Inhoudsopgave 
  1. Wat zijn voegwoorden? 
  2. Onderschikkend & nevenschikkend voegwoord
  3. Bijwoord
  4. Betrekkelijk & aanwijzend voornaamwoord
  5. Lastige gevallen; dat, dus, toen, of & wanneer

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn voegwoorden?
  • Verbindt 2 korte zinnen
  •  En, maar, want, of, als, zodat, dat, omdat, hoewel etc.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het voegwoord?
Ik wilde vanochtend met de fiets naar school, maar mijn band was lek.
A
wilde
B
ik
C
maar
D
band

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?
Lisa hielp Max met zijn huiswerk, zodat hij het beter begreep.
A
zodat
B
huiswerk
C
hij
D
beter

Slide 7 - Quizvraag

Onderschikkend & nevenschikkend voegwoord
  • Onderschikkend, zinnen zijn afhankelijk van elkaar + begin bijzin (dat, doordat, toen, wanneer etc.)
  • Nevenschikkend, zinnen kunnen los van elkaar (en, maar, want, of, dus etc.) 

Slide 8 - Tekstslide

Onderschikkend of nevenschikkend?
Ik wilde naar een feestje, maar ik werd ziek.
A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend

Slide 9 - Quizvraag

Onderschikkend of nevenschikkend?
Ik wilde niet naar een feestje, omdat ik ziek werd.
A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend

Slide 10 - Quizvraag

Bijwoord
  • Geeft meer informatie
  • WW, BNW, ZNW etc.
  • Bijvoorbeeld; hier, wanneer, vandaag, hoe, nu etc.

Slide 11 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Verwijst naar eerder genoemd woord in de zin (antecedent)
  • Dat, die, wie, wat

Slide 12 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
  • Wijst naar iets of iemand
  • Die, dat, dit, deze 

Slide 13 - Tekstslide

Lastige gevallen
  • Dat, dus, of, toen, wanneer
  • Voegwoord of andere woordsoorten 

Slide 14 - Tekstslide

Dat
  • Onderschikkend voegwoord (begin bijzin, wijst niet terug)
  • Aanwijzend voornaamwoord (dat vervangbaar door dit)
  • Betrekkelijk voornaamwoord (wijst terug naar antecedent)

Slide 15 - Tekstslide

OS.VGW / AANW.VNW / BETR.VNW?
Het liedje dat ik laatst luisterde.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

OS.VGW / AANW.VNW / BETR.VNW?
De school vertelde de leerlingen dat ze volgende week vrij krijgen.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

dat kan naast onderschikkend voegwoord ook aanwijzend of betrekkelijk voornaamwoord zijn:
- Als onderschikkend voegwoord staat dat aan het begin van een bijzin en wijst het niet terug naar een ander woord: {hz De verdachte hield vol (bz dat hij (ow) onschuldig was (pv) aan het witwassen van geld).}
- Als aanwijzend voornaamwoord is dat vervangbaar door dit: dat (dit) plantsoen;
- Als betrekkelijk voornaamwoord wijst dat terug naar een het-woord, het antecedent: het festival (antecedent) dat we deze zomer willen bezoeken.

Slide 18 - Tekstslide

Dus
  • Nevenschikkend voegwoorden (verbindt 2 hoofdzinnen)
  • Bijwoord (geen verbindingswoord)

Slide 19 - Tekstslide

NS.VGW / BW?
Het wordt vast een leuke dag, dus maak je er niet druk om.
A
Nevenschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 20 - Quizvraag

NS.VGW / BW?
Het sneeuwt vandaag en dus hoeven we niet naar school.
A
Nevenschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 21 - Quizvraag

dus is nevenschikkend voegwoord of bijwoord:
- Als nevenschikkend voegwoord verbindt dus twee hoofdzinnen. Je kunt dus vervangen door en: {hz De verkiezingen (ow) komen (pv) er weer aan}, dus {hz je (ow) kunt (pv) de stemwijzer invullen}.

- Als bijwoord is dus geen verbindingswoord. Je kunt dus vervangen door het bijwoord daarom: {hz De verkiezingen (ow) komen (pv) er weer aan} en {hz dus kun (pv) je (ow) de stemwijzer invullen}.

Slide 22 - Tekstslide

Of
  • Nevenschikkend voegwoord (verbindt woorden, woordgroepen of hoofdzinnen)
  • Onderschikkend voegwoord (begin van bijzin) 

Slide 23 - Tekstslide

NS.VGW / OS.VGW?
Je baan of je auto?
A
Nevenschikkend voegwoord
B
Onderschikkend voegwoord

Slide 24 - Quizvraag

of is nevenschikkend of onderschikkend voegwoord:
- Als nevenschikkend voegwoord verbindt of (1) woorden, (2) woordgroepen of (3) hoofdzinnen: (1) open of dicht; (2) de kip of het ei; (3) {hz Woont (pv) de lynx (ow) inmiddels ook in Nederland} of {hz is (pv) alleen de wolf (ow) hier gevestigd?}
- Als onderschikkend voegwoord staat of aan het begin van een bijzin: {hz Heeft (pv) de weervrouw (ow) gezegd (bz of het (ow) morgen gaat (pv) ijzelen)?}

Slide 25 - Tekstslide

Toen
  • Onderschikkend voegwoord (begin van bijzin)
  • Bijwoord (geen verbindingswoord) 

Slide 26 - Tekstslide

OS.VGW / BW?
Mees was gevallen en toen bloedde hij.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 27 - Quizvraag

toen is onderschikkend voegwoord of bijwoord:
- Als onderschikkend voegwoord staat toen aan het begin van een bijzin: {(bz Toen Rusland (ow) Oekraïne binnenviel (pv)), brak (pv) een oorlog (ow) uit hz}.

- Als bijwoord is toen geen verbindingswoord: {hz Rusland (ow) viel (pv) Oekraïne binnen} en {hz toen brak (pv) een oorlog (ow) uit}.

Slide 28 - Tekstslide

Wanneer
  • Onderschikkend voegwoord (begin van bijzin; als, indien)
  • Bijwoord (begin van een vraag; welke tijd?

Slide 29 - Tekstslide

OS.VGW / BW?
Wanneer ik niet genoeg slaap, ben ik moe.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 30 - Quizvraag

wanneer is onderschikkend voegwoord of bijwoord:
- Als onderschikkend voegwoord staat wanneer aan het begin van een bijzin en betekent het als, indien: {(bz Wanneer de mussen (ow) dood van het dak vallen (pv)), is (pv) het (ow) heel warm weer hz}.

- Als bijwoord staat wanneer aan het begin van een vraag en betekent het op welke tijd: Wanneer gaan we naar huis? {hz De conducteur (ow) kon (pv) nog niet zeggen (bz wanneer de trein (ow) zou (pv) vertrekken)}.

Slide 31 - Tekstslide

Maken...
Grammatica - paragraaf 12 Voegwoorden
Opdracht 1 t/m 4

Slide 32 - Tekstslide