TT mögen, können en dürfen. 3B/K/PM

Werkwoorden - Können, dürfen & mögen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden - Können, dürfen & mögen

Slide 1 - Tekstslide

Modalverben: dürfen 
ich darf
du darfst
er/sie/es darf
wir dürfen
ihr dürft
sie/Sie dürfen
dürfen = mogen, toestemming hebben

Slide 2 - Tekstslide

ik mag, jij mag, hij/zij mag =
ich ......., du ........, er/sie ........

Slide 3 - Open vraag

wij mogen, jullie mogen, zij mogen/u mag =
wir ......., ihr ........, sie/Sie ........

Slide 4 - Open vraag

Jij mag ijs eten - Du .......... Eis essen.
A
darf
B
darfst
C
dürft
D
dürfen

Slide 5 - Quizvraag

Mogen jullie naar de disco - .......... ihr in die Disko gehen?
A
darf
B
darfst
C
dürft
D
dürfen

Slide 6 - Quizvraag

Hij mag niet naar de disco - Er .......... nicht in die Disko gehen.
A
darf
B
darfst
C
dürft
D
dürfen

Slide 7 - Quizvraag

(mogen) Wir ................. zur Schule gehen.

Slide 8 - Open vraag

(mogen) Die drei Kinder ................. alleine einkaufen gehen.

Slide 9 - Open vraag

(mogen) Er ................. in diesem Gebäude nicht rauchen.

Slide 10 - Open vraag

(mogen) Ich ................. mit dem Auto zur Schule fahren.

Slide 11 - Open vraag

Modalverb: können 
ich kann
du kannst
er/sie/es kann
wir können
ihr könnt
sie/Sie können
können = kunnen, in staat zijn

Slide 12 - Tekstslide

ik kan, jij kunt, hij/zij kan =
ich ......., du ........, er/sie ........

Slide 13 - Open vraag

wij kunnen, jullie kunnen, zij kunnen/u kunt =
wir ......., ihr ........, sie/Sie ........

Slide 14 - Open vraag

Jij kunt goed leren - Du .......... gut lernen.
A
kannst
B
könnt
C
können
D
kann

Slide 15 - Quizvraag

Kunnen jullie zwemmen - .......... ihr schwimmen?
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 16 - Quizvraag

Hij kan in de rolstoel niet naar school - Er .......... im Rollstuhl nicht in die Schule gehen.
A
kannst
B
können
C
könnt
D
kann

Slide 17 - Quizvraag

Vul nu de goede vertaling en de goede vorm van het werkwoord in.

Slide 18 - Tekstslide

(kunnen) Wir ................. zur Schule gehen.

Slide 19 - Open vraag

(kunnen) Die drei Kinder ................. schon Fahrrad fahren.

Slide 20 - Open vraag

(mogen) Er ................. in diesem Gebäude nicht rauchen.

Slide 21 - Open vraag

(kunnen) Ich ................. mit dem Auto zur Schule fahren.

Slide 22 - Open vraag

"Nein, ich ... meine Hausaufgaben nicht machen!"
A
kann
B
könnt

Slide 23 - Quizvraag

"Guten Tag Herr Müller, ... Sie auch einen Stück Kuchen?"
A
mögen
B
möchten

Slide 24 - Quizvraag

"... wir zusammen ins Kino gehen heute Abend?"
A
können
B
kannen

Slide 25 - Quizvraag

mögen (Julia)
A
mögt
B
magt
C
mag
D
magen

Slide 26 - Quizvraag

mögen (ihr)
A
mögt
B
mögen
C
mögst
D
möchte

Slide 27 - Quizvraag

mögen (meine Freundin und ich)
A
mögen
B
mag

Slide 28 - Quizvraag

mögen (du)
A
möchst
B
magtst
C
magst
D
mögen

Slide 29 - Quizvraag

dürfen (ich)
1/10
A
darf
B
dürfe
C
darfe
D
dürf

Slide 30 - Quizvraag

mögen (ihr)
2/10
A
magt
B
möget
C
mögt
D
maget

Slide 31 - Quizvraag

mögen (Murat)
4/10
A
mögt
B
magt
C
mög
D
mag

Slide 32 - Quizvraag

dürfen (wir)
5/10
A
darfen
B
dürfen
C
darften
D
dürften

Slide 33 - Quizvraag

mögen (du)
6/10

Slide 34 - Open vraag

mögen (Maria und Max)
8/10

Slide 35 - Open vraag

dürfen (Frau Bäcker)
9/10

Slide 36 - Open vraag

Man ... in der Schule nicht rennen!
1/6
A
dürfen
B
mögen
C
lieben

Slide 37 - Quizvraag

Ja, ich ... dein neuer Freund.
Er ist sehr nett.
2/6
A
dürfen
B
mögen
C
lieben

Slide 38 - Quizvraag

Ich ... meine Freundin sehr,
ich will sie heiraten!
3/6
A
dürfen
B
mögen
C
lieben

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Tekstslide