Herhalingsles hoofdstuk 2 thuis en buitenshuis

Hoofdstuk 2 Thuis en buitenshuis
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2 Thuis en buitenshuis

Slide 1 - Tekstslide

Schaarste in middelen

Schaarste in tijd

Mieke kan de scooter niet betalen.
Rens kan niet gaan voetballen want hij heeft zijn schoolopdracht nog niet af.
Luna heeft een leuke trui gezien, maar die is er niet meer in haar maat.
Vera kan niet op vakantie omdat ze een nieuwe telefoon nodig heeft.
Daisy wil naar de bioscoop maar moet naar de hockey training.
De playstation 5 die Ruben wil kopen, is uitverkocht.

Slide 2 - Sleepvraag

Produceren kan zowel in betaalde vorm als onbetaalde vorm
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Betaalde productie
Onbetaalde productie

Slide 4 - Sleepvraag

Om welke productiefactor gaat het?
Een melkfabrikant koopt een nieuwe machine.

Slide 5 - Open vraag

Welke productiefactoren kennen we?

Slide 6 - Tekstslide

Productiefactoren

Slide 7 - Tekstslide

Je hebt €2.500 op je spaarrekening staan en ontvangt hier jaarlijks 3% rente over. Hoeveel rente ontvang je per maand?

Slide 8 - Open vraag


Hoeveel kinderen kiezen voor de meest favoriete activiteit?
A
120 kinderen
B
80 kinderen
C
100 kinderen
D
140 kinderen

Slide 9 - Quizvraag

Mila wil een nieuwe telefoon kopen van €935 zij heeft €500 gespaard op haar spaarrekening en €200 contant. Hoeveel geld komt Mila tekort?
A
€265
B
€235
C
€135
D
Zij komt niets te kort

Slide 10 - Quizvraag

Arbeidsomstandigheden
Arbeidsmotieven
Zware planken tillen
Geld verdienen
Uitdaging in het werk
Asbest op het dak leggen
Sociale contacten
Er wordt een tillift aangeschaft om het werk te verlichten

Slide 11 - Sleepvraag

Arbeidsomstandigheden

Slide 12 - Tekstslide

Arbeidsmotieven

Slide 13 - Tekstslide


Hoeveel hoger is de omzet van herenfietsen ten opzichte van damesfietsen?
A
€15.000
B
€25.000
C
€20.000
D
€10.000

Slide 14 - Quizvraag


In totaal zijn er 12.500 dieren in de dierenopvang. Hoeveel katten zijn er in de dierenopvang?
A
5.000 katten
B
5.500 katten
C
4.000 katten
D
4.500 katten

Slide 15 - Quizvraag

Bij een deeltijdbaan werk je 36 uur of meer.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 16 - Quizvraag

Geef één voorbeeld van een duurzame energiebron.

Slide 17 - Woordweb

Ik ben klaar voor het proefwerk?
010

Slide 18 - Poll