toets voortplanting

welke van de volgende alternatieven bevat alleen secundaire geslachtskenmerken?
A
schaamlippen, schaamhaar, okselhaar
B
borsten, onderhuidse rondingen, zware stem
C
tepels, borsthaar, eierstokken
D
vagina, penis, baarmoeder
1 / 47
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

welke van de volgende alternatieven bevat alleen secundaire geslachtskenmerken?
A
schaamlippen, schaamhaar, okselhaar
B
borsten, onderhuidse rondingen, zware stem
C
tepels, borsthaar, eierstokken
D
vagina, penis, baarmoeder

Slide 1 - Quizvraag

spermatogenese vindt plaats in
A
de eierstokken
B
het scrotum
C
de zaadkanaaltjes
D
de bijballen

Slide 2 - Quizvraag

FSH heeft bij mannen invloed op de
A
Sertoli cellen
B
Leydig cellen
C
spermatogonia
D
spermatocyten

Slide 3 - Quizvraag

de taak van Leydig cellen is
A
vorming van ABP eiwit
B
voeden van spermatogonia
C
ondersteunen van Sertolicellen
D
productie van testosteron

Slide 4 - Quizvraag

na sterilisatie kunnen mannen
A
geen zaadlozing meer krijgen
B
geen zaadcellen meer maken
C
geen zaadcellen door de zaadleiders laten gaan
D
geen plezier meer aan seks beleven

Slide 5 - Quizvraag

in de eierstokken worden de volgende hormonen gemaakt
A
FSH en LH
B
FSH en oestrogeen
C
LH en progesteron
D
oestrogeen en progesteron

Slide 6 - Quizvraag

het uitblijven van de menstruatie na de bevruchting komt door het hormoon
A
progesteron
B
oestrogeen
C
HCG
D
LH

Slide 7 - Quizvraag

het uitblijven van follikelrijping in de tweede helft van de menstruatiecyclus komt door
A
de remmende werking van oestrogeen
B
de remmende werking van progesteron
C
de remmende werking van FSH
D
de remmende werking van LH

Slide 8 - Quizvraag

hoe voorkomt een Mirena spiraalje een zwangerschap?
A
de eileiders worden afgesloten voor zaadcellen
B
de follikelrijping wordt geremd door FSH en LH
C
de baarmoeder is niet toegankelijk voor zaadcellen
D
de eisprong wordt geremd door progesteron

Slide 9 - Quizvraag

hoe heten de delingen van de bevruchte eicel in de eileider?

Slide 10 - Open vraag

hoe heet de voortplantingstechniek die hier is afgebeeld?

Slide 11 - Open vraag

Een lesbisch stel wil graag een kind. Een vriend wil zaaddonor zijn. Welke voortplantingstechniek zal gebruikt worden voor een zwangerschap?

Slide 12 - Open vraag

syfilis kan worden behandeld met antibiotica en wordt veroorzaakt door een
A
virus
B
schimmel
C
parasiet
D
bacterie

Slide 13 - Quizvraag

welk deel van de vrouwelijke geslachtsorganen is het meest gevoelig voor seksuele opwinding?

Slide 14 - Open vraag

de navelstreng en vruchtvliezen zijn aangelegd door
A
moeder en embryo
B
alleen de moeder
C
alleen het embryo

Slide 15 - Quizvraag

de placenta is aangelegd door
A
alleen de moeder
B
moeder en embryo
C
alleen het embryo

Slide 16 - Quizvraag

welke van onderstaande factoren kan of kunnen de menstruatiecyclus onderbreken?
A
topsport
B
anorexia
C
pilgebruik
D
zwangerschap

Slide 17 - Quizvraag

wat is de juiste volgorde van de volgende ontwikkelingsstadia van een embryo?
A
embryoblast - morula - blastula
B
blastula - morula - embryoblast
C
morula - blastula - embryoblast
D
blastula - embryoblast - morula

Slide 18 - Quizvraag

als bij een vrouw een bevruchte eicel voorkomt, waar bevindt die zich dan?
A
in de eierstok
B
in de eileider
C
in de baarmoeder
D
in de vagina

Slide 19 - Quizvraag

een eeneiïge tweeling ontstaat uit
A
één zaadcel en één eicel
B
twee zaadcellen en één eicel
C
één zaadcel en twee eicellen
D
twee zaadcellen en twee eicellen

Slide 20 - Quizvraag

rond welke dagen van de cyclus neemt de progesteronconcentratie af?
A
tussen dag 1 en 5
B
tussen dag 6 en 14
C
tussen dag 14 en 21
D
tussen dag 21 en 28

Slide 21 - Quizvraag

rond welke dag van de cyclus is de LH concentratie het hoogst?
A
rond dag 1
B
rond dag 6
C
rond dag 14
D
rond dag 21

Slide 22 - Quizvraag

wat groeit er uit het lege follikel na de eisprong?

Slide 23 - Open vraag

welk orgaan wordt aangegeven met cijfer 1?

Slide 24 - Open vraag

in welke (meervoud) van de genummerde stadia is een eicel aanwezig?

Slide 25 - Open vraag

onder invloed van welk hormoon ontwikkelt stadium 5 zich?

Slide 26 - Open vraag

wat wordt er gemeten tussen de gele kruisjes in deze echoscopie?

Slide 27 - Open vraag

op welke erfelijke aandoening geeft een verdikte zwarte band tussen de gele kruisjes een verhoogd risico?

Slide 28 - Open vraag

welk van de onderstaande beweringen is juist?
A
HIV en AIDS zijn beide virussen
B
HIV is een virus en AIDS een ziekte
C
HIV is een ziekte en AIDS een virus
D
HIV en AIDS zijn beide ziekten

Slide 29 - Quizvraag

welk orgaan wordt aangegeven met cijfer 6?
A
urinebuis
B
urineleider
C
zaadleider
D
bloedvaatje

Slide 30 - Quizvraag

welk orgaan wordt aangegeven met cijfer 10?
A
prostaat
B
kliertje van Cowper
C
zaadblaasje
D
blaas

Slide 31 - Quizvraag

welke taak heeft orgaan 8?
A
urine doorvoeren
B
sperma doorvoeren
C
stijf maken van de penis
D
vocht toevoegen aan zaadcellen

Slide 32 - Quizvraag

welke taak heeft orgaan 5?
A
zaadcellen aanmaken
B
zaadcellen opslaan
C
testosteron maken
D
bescherming van de teelbal

Slide 33 - Quizvraag

bij een combinatietest die gebruikt wordt bij Prenatale Diagnostiek, gaat het over
A
echoscopie, vlokkentest en vruchtwaterpunctie
B
echoscopie, bloedonderzoek en vlokkentest of vruchtwaterpunctie
C
echoscopie, bloedonderzoek en vlokkentest of vruchtwaterpunctie
D
echoscopie, bloedonderzoek en leeftijd van de moeder

Slide 34 - Quizvraag

een organisme heeft 2n=12 chromosomen, hoeveel chromosomenparen heeft dit organisme?
A
2
B
6
C
12
D
24

Slide 35 - Quizvraag

een cel met 2n=46 chromosomen deelt zich mitotisch, hoeveel chromosomen heeft één dochtercel?
A
2n=46
B
2n=23
C
n=46
D
n=23

Slide 36 - Quizvraag

een cel met 2n=16 chromosomen deelt zich meiotisch, hoeveel chromosomen heeft een dochtercel na meiose-I?
A
2n=16
B
2n=8
C
n=16
D
n=8

Slide 37 - Quizvraag

een cel met 2n=16 chromosomen deelt zich meiotisch, hoeveel chromosomen heeft een dochtercel na meiose-II?
A
2n=16
B
2n=8
C
n=8
D
n=4

Slide 38 - Quizvraag

een cel heeft 2n=8 chromosomen, hoeveel chromosomen heeft deze cel in de G2 fase?
A
n=4
B
n=8
C
2n=8
D
2n=16

Slide 39 - Quizvraag

een cel heeft 24 chromatiden in de G1 fase, hoeveel chromatiden heeft deze cel in de G2 fase?
A
12
B
24
C
36
D
48

Slide 40 - Quizvraag

een cel heeft 2n=18 chromosomen in de G2 fase, hoeveel chromosomen heeft deze cel in de daaropvolgende G1 fase na mitose?
A
n=9
B
n=18
C
2n=9
D
2n=18

Slide 41 - Quizvraag

welke van de volgende beweringen is juist?
A
meiose-I is een mitotische deling
B
meiose-II is een mitotische deling
C
meiose-I en -II zijn beide mitotische delingen
D
meiose-I en -II zijn geen van beide mitotische delingen

Slide 42 - Quizvraag

wat is de juiste volgorde van fasen in de mitose?
A
metafase - profase - anafase - telofase
B
profase - anafase - metafase - telofase
C
profase - telofase - metafase - anafase
D
profase - metafase - anafase - telofase

Slide 43 - Quizvraag

welke van de volgende stadia hoort bij de mitose?
A
metafase-I
B
anafase-II
C
profase
D
telofase-I

Slide 44 - Quizvraag

tijdens de metafase-I liggen de chromosomen...
A
naast elkaar in het equatoriale vlak
B
per chromosomenpaar tegenover elkaar in het equatoriale vlak
C
gegroepeerd rond beide centriolen
D
verspreid door de cel

Slide 45 - Quizvraag

welke van de onderstaande gebeurtenissen hoort niet bij de profase?
A
de kernmembraan verdwijnt
B
de chromosomen gaan spiraliseren
C
de chromosomen gaan rangschikken
D
er worden spoeldraden gevormd vanuit de centriolen

Slide 46 - Quizvraag

de chromosomen in de afbeelding zitten in één cel; hiervoor geldt ...
A
n=3 in de G1 fase
B
n=3 in de G2 fase
C
n=6 in de G1 fase
D
2n=6 in de G2 fase

Slide 47 - Quizvraag