In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
TOETS Ecologie
Slide 1 - Tekstslide
Op schaal 0-10, hoe goed heb jij al geleerd?
Slide 2 - Poll
A. Juist/Onjuist
Hierna volgen 15 juist/onjuist vragen.
Geef bij elke vraag aan of de bewering juist of onjuist is.
Elke vraag is goed voor 1 punt.
Slide 3 - Tekstslide
1. Een regenbui is een abiotische factor.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quizvraag
2. Afvaleters behoren tot de reducenten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quizvraag
3. Bij landdieren zijn er meer soorten met een gestroomlijnde lichaamsvorm dan bij waterdieren.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
4. Zangvogels die zaden eten, hebben meestal een kegelsnavel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quizvraag
5. Populaties maken deel uit van een ecosysteem.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
6. Voorjaarsbloeiers in een loofbos zijn meestal schaduwplanten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quizvraag
7. Een edelhert behoort tot de consumenten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quizvraag
8. De egel uit de afbeelding is een zoolganger.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
9. Een roodborstje bouwt een nest in een boom. Voor een roodborstje is nestgelegenheid een biotische factor.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
10. Roodborstjes vormen samen met hun voedsel, rupsen, een populatie.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
11. Een alleseter is een dier dat alle soorten planten in zijn gebied eet.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quizvraag
12. Bacteriën en schimmels zijn reducenten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quizvraag
13. De tweede schakel in een voedselketen kan een plantensoort zijn.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
14. Cactussen hebben stekels. Zij zijn daardoor aangepast aan een droog milieu.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
15. Het dier op de afbeelding kan zich goed verplaatsen op een zachte ondergrond.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quizvraag
B. Meerkeuze vragen
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
Lees de tekst en bekijk afbeelding 3. Deze tekst en afbeelding horen bij vraag 16 tot en met 18.
Elke vraag is goed voor 2 punten.
Slide 19 - Tekstslide
Een Surinaamse klas is op excursie naar een zoetwaterplas. De leerlingen kijken wat er allemaal leeft in de plas en wie van wie leeft.
In de afbeelding zijn enkele voedselrelaties schematisch weergegeven. Drie schakels, 1, 2 en 3, zijn in de afbeelding niet ingevuld.
Slide 20 - Tekstslide
16. Welk van de volgende dieren kan in schakel 3 thuishoren?
A
Een garnaal.
B
Een kaaimankrokodil.
C
Een waterkever.
Slide 21 - Quizvraag
17. Kikkervisjes eten alleen de organismen die in schakel 1 thuishoren.
Tot welke groep horen kikkervisjes dus?
A
Tot de alleseters.
B
Tot de vleeseters.
C
Tot de planteneters.
Slide 22 - Quizvraag
18. Volgens Edsilia zijn de organismen in schakel 1 planten. Volgens Ronny kunnen de pakro’s vleeseters zijn.
Wie heeft, of wie hebben gelijk?
A
Zowel Edsilia als Ronny.
B
Alleen Ronny.
C
Alleen Edsilia.
D
Geen van beiden
Slide 23 - Quizvraag
19. Bekijk de afbeelding. Welk organisme op de afbeelding is een producent?
A
Het konijn.
B
De paardenbloem
C
De wezel
Slide 24 - Quizvraag
20. Vier leerlingen noemen een voorbeeld van een ecosysteem. Leerling 1: alle abiotische factoren in een bepaald heidegebied. Leerling 2: alle dieren die in Nederland leven, in samenhang met de planten Leerling 3: alle eekhoorns in een loofbos, in samenhang met de bomen. Leerling 4: alle organismen die in een bepaald meertje leven, in samenhang met de abiotische factoren. Welke leerling geeft een juist voorbeeld van een ecosysteem?
A
Leerling 1
B
Leerling 2
C
Leerling 3
D
Leerling 4
Slide 25 - Quizvraag
22. Hoe wordt de verzameling van alle organismen in een vijver genoemd?
A
Een levensgemeenschap.
B
Een ecosysteem.
C
Een populatie.
Slide 26 - Quizvraag
21 Op de afbeelding zijn vier poten van vogels getekend.
Welke poot is afkomstig van een loopvogel?
A
Poot 1
B
Poot 2
C
Poot 3
D
Poot 4
Slide 27 - Quizvraag
23. Welke van de volgende groepen organismen is een voorbeeld van een populatie?
A
Alle insecten in een bos.
B
De begroeiing op een heideveld.
C
Een paard met een veulen in een weiland.
D
Alle madeliefjes in een weiland.
Slide 28 - Quizvraag
In de koolstofkringloop worden door veel organismen stoffen verbrand. Welke organismen in de koolstofkringloop doen aan verbranding?
A
planten
B
dieren
C
dieren en schimmels
D
zowel planten, dieren als schimmels
Slide 29 - Quizvraag
C. Open vragen
Hierna volgen open vragen.
Vul je antwoord zo volledig mogelijk in.
Elke open vraag is 4 punten waard.
Slide 30 - Tekstslide
Deze tekst en afbeelding horen bij vraag 24 en 25.
De impala leeft in Afrika in gebieden met grasland en acaciabomen. Impala’s leven in groepen die bestaan uit een mannetje met vrouwtjes en jongen.
Ze eten planten zoals bladeren van acacia’s en gras.
Ze moeten voortdurend
opletten omdat ze een prooi
zijn voor bijvoorbeeld
leeuwen en luipaarden.
Slide 31 - Tekstslide
24. In de tekst worden verschillende organismen genoemd die deel uitmaken van een voedselweb. Dit voedselweb bestaat uit een aantal voedselketens.
Schrijf een voedselketen op met drie organismen die in de tekst worden genoemd.
Slide 32 - Open vraag
25. De impala is een hoefdier. Kijk nog eens naar de hoef. Dieren met zulke hoeven zijn, wat betreft hun voortbeweging, aangepast aan een harde ondergrond. Leg uit dat dieren met zulke hoeven zich beter kunnen voortbewegen op een harde bodem dan op een moerassige bodem.
Slide 33 - Open vraag
26. In de afbeelding zie je twee briefjes met zinnen over de boa constrictor. Schrijf van beide briefjes op of de zinnen gaan over een populatie of een levensgemeenschap. Leg je antwoord uit.
Slide 34 - Open vraag
28. In het natuurgebied de Oostvaardersplassen leven veel edelherten en runderen. Stel dat men wolven invoert om het aantal edelherten en runderen te verminderen. Welk effect heeft het invoeren van wolven op de plantengroei in de Oostvaardersplassen?
Slide 35 - Open vraag
In de afbeelding zijn het woord ‘lucht’ en drie groepen organismen vervangen door de cijfers 1 tot en met 4. Geef aan wat in de afbeelding moet worden ingevuld in plaats van de cijfers 1 tot en met 4.
Slide 36 - Open vraag
Einde van de toets. Welk onderdeel vind jij nog moeilijk?