H2L19 - herhaling leerstof repetitie - 1VMB - maandag

Welkom 1VMB - dinsdag





: )


Planning van dit uur 

  • 10 minuten stillezen? Hebben jullie je boek bij je? 
  • Herhaling leerstof repetitie 







    Aan het einde van deze les
    • heb je je een beetje voorbereid op de repetitie van morgen.



    1 / 17
    volgende
    Slide 1: Tekstslide
    NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

    In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

    Onderdelen in deze les

    Welkom 1VMB - dinsdag





    : )


    Planning van dit uur 

    • 10 minuten stillezen? Hebben jullie je boek bij je? 
    • Herhaling leerstof repetitie 







      Aan het einde van deze les
      • heb je je een beetje voorbereid op de repetitie van morgen.



      Slide 1 - Tekstslide

      Stillezen
      Wat
      Lees in stilte in je leesboek
      Hoe
      Individueel 
      Hulp
      Geen
      Tijd
      10 minuten
      Uitkomst
      Over dit boek ga jij jouw profiel-opdracht maken
      timer
      10:00

      Slide 2 - Tekstslide

      Hoe kan je herkennen dat iets een feit is?
      - Het is echt
      - Het is werkelijk gebeurd
      - Je kunt het meestal controleren 
      - Twee mensen vertellen hetzelfde als je ernaar vraagt

      Voorbeeld: 
      'De klimwand waar mevrouw Van Dam klimt is 17 meter hoog'. 

      Slide 3 - Tekstslide

      Hoe kan je herkennen dat iets een mening is?
      - Het is wat iemand ergens van vindt of over denkt
      - Het kan verschillen per persoon: iedereen kan een andere mening hebben

      Voorbeeld: 
      Mevrouw Van Dam vindt klimmen op een klimwand van 17 meter heel leuk, maar haar moeder vindt het eng. 

      Slide 4 - Tekstslide

      Opsommend tekstverband
                 tekstgedeelte 1                           signaalwoord                  tekstgedeelte 2 
                  een plak cake                                                               en                                               een saucijzenbroodje

      Slide 5 - Tekstslide

      Synoniemen
      Woorden met dezelfde betekenis 

      Voorbeeld: juist en correct

      Slide 6 - Tekstslide

      Wat doe je met moeilijke woorden?

      Slide 7 - Tekstslide

      Onbekend woord?
      Kijk of er een synoniem in de buurt staat! 

      Let op deze signaalwoorden of leestekens: 
      met andere woorden, dat is, oftewel, of, haakjes, dubbele punt

      Slide 8 - Tekstslide

      Grammatica
      Zinsdelen
      Woordsoorten
      Persoonsvorm, onderwerp, etcetera
      Zelfstandig naamwoord, lidwoord, etcetera

      Slide 9 - Tekstslide

      Woordsoorten
      Elk woord hoort bij een bepaalde woordsoort

      Slide 10 - Tekstslide

      Zelfstandig naamwoord
      • Mens
      • Dier 
      • Plant
      • Ding 
      • (Plaats)namen
      • Begrippen

      Je kunt zelfstandig naamwoorden (vaak, niet altijd):
      - in het meervoud zetten
      - verkleinen

      Je kunt voor een zelfstandig naamwoord meestal een lidwoord zetten. 

      Slide 11 - Tekstslide

      Lidwoord
      • De, het, een

      • Een lidwoord staat nooit alleen 
      • Het lidwoord staat altijd bij het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort

      • De, het: bepaalde lidwoorden (duidelijk wat of wie je precies bedoelt) 
      • Een: onbepaald lidwoord (niet duidelijk wat of wie je precies bedoelt) 


      Let op: 
      'Het' is niet altijd een lidwoord 
      'Een' is niet altijd een lidwoord

      Slide 12 - Tekstslide

      Werkwoord
      • Doe-woord
      • Hele werkwoord
      • Vorm kan veranderen 

      Slide 13 - Tekstslide

      Wanneer gebruik je de 
      ik-vorm? 

      • Bij ik 
      Ik antwoord
      • Bij je of jij achter de persoonsvorm
      Antwoord jij? 
      • Bij de gebiedende wijs 
      Antwoord!
      Wanneer gebruik je de
      ik-vorm + t ?

      • Bij je of jij voor de persoonsvorm 
      Jij antwoordt
      • Bij hij, zij of het
      Hij antwoordt
      De telefoon antwoordt automatisch

      Slide 14 - Tekstslide

      Spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd 
      d-werkwoorden

      Slide 15 - Tekstslide

      Komma
      • Bij een opsomming
      • Als je iemand aanspreekt
      • Tussen twee persoonsvormen (dus let op als je twee werkwoorden achter elkaar ziet) 
      • Voor woorden zoals want, maar, omdat

      Slide 16 - Tekstslide

      Samenvatting van de les
      Jij
      • hebt je een beetje voorbereid op de repetitie van morgen.

      Huiswerk
      • Repetitie hoofdstuk 2


      Slide 17 - Tekstslide