In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
presentaties Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
4.8 SPELLING - blz. 156
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
HOE MOET IK HET TREMA GEBRUIKEN?
HOE MOET IK DE APOSTROF GEBRUIKEN?
HOE MOET IK HET ACCENT GEBRUIKEN?
Slide 2 - Tekstslide
STARTOPDRACHT
OPDR 2 BLZ. 157
HERSCHRIJF DE E-MAIL
timer
5:00
Slide 3 - Tekstslide
uitleg
Trema
apostrof
accent
Slide 4 - Tekstslide
Trema (ë) gebruik je
• in het meervoud van zelfstandige naamwoorden op -ee en -ie:
reeën, categorieën, bacteriën.
• als je in één woord twee klinkers niet als één klank mag lezen:
ruïne, vacuüm, beïnvloeden, havoër.
Dus géén trema op: buiig, beoefenen, financieel.
Slide 5 - Tekstslide
apostrof (') gebruik je
Je gebruikt een apostrof:
- bij bezitsaanduidingen van woorden die eindigen op een sis-klank of een lange klinker met één letter Max' fiets, Bas' koptelefoon, Anna's puntenslijper - na cijfers, afkortingen en afleidingen vmbo'er, A4'tje, mp3'tje - als één of meerdere letters zijn weggelaten
's Morgens heb ik 'm nog in 't buurthuis gezien.
Slide 6 - Tekstslide
Accent é, è, ê
Welke soorten zijn er?
- Accent aigu (streepje rechts) cliché
- Accent grave (streepje links) barrière
- Accent circonflexe (dakje) crêpe
Slide 7 - Tekstslide
Actie voor Oekraïne
Op maandag 11, dinsdag 12 en woensdag 13 april kun je een houdbaar product meenemen naar school en inleveren in de campus shop.
Slide 8 - Tekstslide
startopdracht
over:
-hoofdletter
-trema
-apostrof
Slide 9 - Tekstslide
Hoofdletters
Slide 10 - Woordweb
Noteer een woord waar een trema in zit.
Slide 11 - Open vraag
Noteer een woord met een apostrof.
Slide 12 - Open vraag
nakijken
opdracht 7 blz. 160
Slide 13 - Tekstslide
mk opdracht 8 en 10
o.t.t. (onvoltooid tegenwoordige tijd) : hij vindt
o.v.t. (voltooid verleden tijd): hij vond
bn (bijvoeglijk naamwoord)
Slide 14 - Tekstslide
LESPLANNING 3TC
- UITLEG OVER BN - (5 min)
- QUIZ MET 10 VRAGEN - (10 min)
- OPDRACHT IN DUO'S - (10 min)
-BEZIG MET PRESENTATIE
(10 min)
Slide 15 - Tekstslide
Hoe schrijf je...
(vergroten) De ................ foto was erg vaag geworden.
(vergroten v.t.) Ik ............ de foto naar posterformaat.
(stranden) Het .................schip ligt voor de kust van Vlieland.
(stranden v.t. ) Het schip ............. na drie uren op een zandbank.
(haten v.t.) De ................. man is een dictator.
(haten v.t.) Ik ................ de manier waarop hij naar me keek.
Slide 16 - Tekstslide
Voltooid deelwoord als Bijvoeglijk naamwoord (BN)
SCHRIJF HET ZO KORT MOGELIJK!!!
dus:
DE GEHATE MAN (en niet gehaatte)
HET GESTRANDE SCHIP (en niet: gestrandde)
DE VERGROTE FOTO (en niet: vergrootte)
Slide 17 - Tekstslide
1. (vinden) Hij ... het een mooie stad.
A
vind
B
vindt
C
vint
Slide 18 - Quizvraag
2. (gebeuren) Wat ... er als je te laat komt?
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd
Slide 19 - Quizvraag
3. (worden) Wanneer ... jij 16 jaar?
A
wordt
B
wort
C
word
Slide 20 - Quizvraag
4. (inladen) Ik ... de auto in.
A
lade
B
laade
C
laadde
Slide 21 - Quizvraag
5. (gebeuren) Wat is er ... ?
A
gebeurd
B
gebeurdt
C
gebeurt
Slide 22 - Quizvraag
7. (vinden) Ik ... spelling erg lastig.
A
vint
B
vind
C
vindt
Slide 23 - Quizvraag
6. (haten) De ... regeringsleider is afgezet.
A
gehaatte
B
gehate
C
gehaate
Slide 24 - Quizvraag
7. (breien) Oma .... een trui.
A
breit
B
breidt
C
breid
Slide 25 - Quizvraag
8. (Houden) .... jij echt van haar?
A
Houd
B
Houdt
C
Hout
Slide 26 - Quizvraag
9. Daar worden koekjes (produceren) ...
A
geproduceert
B
geproduceerd
C
geproduceerdt
Slide 27 - Quizvraag
10. Wij zijn vorig jaar (verhuizen) ...
A
verhuisdt
B
verhuist
C
verhuisd
Slide 28 - Quizvraag
Opdracht in duo's
Bedenk samen
één dicteezin.
Zorg ervoor dat er onderdelen in zitten die je in hoofdstuk 3.8 en 4.8 hebt geleerd.