Hoofdstuk 3 Verdienen en uitgeven

Verdienen en Uitgeven
Hoofdstuk 3 De structuur
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verdienen en Uitgeven
Hoofdstuk 3 De structuur

Slide 1 - Tekstslide

Vragen??
Hoofdstuk  1 en 2

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Hoe zit de aanbodkant van de economie in elkaar

Slide 3 - Tekstslide

Groeifactoren
Hoogte bbp
  • Productiecapaciteit (aanbodkant/structurele kant)
                     = lange termijn
  • Bestedingen (vraagkant/conjuncturele kant)
                      = korte termijn
Bezettingsgraad: hoeveel er van de maximale productiecapaciteit gebruikt wordt.

Slide 4 - Tekstslide

In welke jaren is er sprake van economische groei?

Slide 5 - Tekstslide

Productiecapaciteit (structuur)
De grootte van de productiecapaciteit (structuur)
wordt bepaald door de kwantiteit (omvang)
en de kwaliteit van de productiefactoren (KANO):
  1. Kapitaal
  2. Arbeid
  3. Natuur
  4. Ondernemerschap



Slide 6 - Tekstslide

Arbeid
Kwaliteit beroepsbevolking --> arbeidsproductiviteit. 
  • Scholing/investeren in menselijk kapitaal. 
  • Efficiëntie van de organisatie (arbeidsdeling en specialisatie)
  • Mechanisering en automatisering.
  • maatschappelijke factoren/Arbeidsmentaliteit

Slide 7 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit en loonkosten per product
Arbeidsproductiviteit: gemiddelde productie per werknemer per tijdseenheid. 

Stijging arbeidsproductiviteit --> meer productie per werknemer --> loonkosten verspreiden over meer producten --> lagere loonkosten per product --> lagere verkoopprijs --> betere concurrentiepositie. 

Slide 8 - Tekstslide

Indexcijfer loonkosten
Indexcijfer loonkosten = indexcijfer loonkosten per werknemer  x 100%
                                                   Indexcijfer arbeidsproductiviteit 

Stel de loonkosten per werknemer stijgen met 9% en de arbeidsproductiviteit met 5%. Dan is het indexcijfer van de loonkosten per product --> 109 : 105 x 100 = 103,8 --> loonkosten per product stijgen met 3,8 %

Slide 9 - Tekstslide

Arbeid
kwantiteit beroepsbevolking --> hoeveel mensen willen en kunnen werken
  • omvang bevolking (geboortes, migratie)
  • samenstelling bevolking (vergrijzing)
  • wetgeving (leerplichtleeftijd, pensioenleeftijd)

Slide 10 - Tekstslide

De productiefactor Kapitaal
De omvang (kwantiteit) van de productiefactor Kapitaal wordt bepaald door:
  1. het producentenvertrouwen
  2. de winsten van bedrijven
  3. de rente (in Nederland door de ECB)
  4. de besparingen van gezinnen
  5. de invloed van de overheid met subsidies en heffingen
       (arbeids-, kapitaal- of milieubesparend)

De innovatie (kwaliteit) van de productiefactor Kapitaal wordt bepaald door de besteding ervan die leidt tot een verhoging van de arbeidsproductiviteit.

Slide 11 - Tekstslide

De productiefactor Natuur
De omvang (kwantiteit) en kwaliteit van de productiefactor Natuur is moeilijker te beïnvloeden dan de andere productiefactoren, maar denk aan:
  
  1. ontginning van nieuwe bronnen
  2. inpoldering
  3. irrigatie

Slide 12 - Tekstslide

 De productiefactor Ondernemerschap
De omvang (kwantiteit) en de kwaliteit van de productiefactor Ondernemerschap kun je beschouwen als een eigenschap van de productiefactor Arbeid, denk hierbij aan:

  1. zorgen voor een efficiënte organisatie
  2. maken van goede investeringskeuzes
  3. vergroten van de productiecapaciteit o.b.v.                                                                                                    de productiefactor waar een tekort aan is
  4. de overheid kan ondernemerschap stimuleren
        door subsidies (zoals starters-, zelfstandigen-,
        MKB- en investeringsaftrek)

Slide 13 - Tekstslide

Inkomensongelijkheid in Nederland

Slide 14 - Tekstslide

LORENZCURVE 

Slide 15 - Tekstslide

Ongelijkheid heeft voordelen
  • Ongelijkheid geeft een prikkel om extra in te spannen. 
  • Zorgt voor initiatieven van mensen/onderzoek/ontwikkeling/scholing --> verbetering productiviteit.  

Slide 16 - Tekstslide

Ongelijkheid heeft nadelen
Minder economische groei door onder consumptie.
  • lage inkomens relatief grote tijdvoorkeur --> nu uitgeven. 
  • hoge inkomens relatief lage tijdsvoorkeur --> nu sparen/investeren
Door ongelijkheid gaat steeds meer naar de hoge inkomens waardoor er steeds minder wordt geconsumeerd en geproduceerd
Minder investeringen in menselijk kapitaal (geen opleidingenbudget)
Meer schulden
Minder vertrouwen en minder cohesie
Meer sociale gezondheidsproblemen. 

Slide 17 - Tekstslide

Gezamenlijk maken
3.28

Slide 18 - Tekstslide

Maken in de les
3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.12

Slide 19 - Tekstslide

Lesdoelen behaald?

Slide 20 - Tekstslide

Noem de productiefactoren en hun beloning
1.
2.
3.
4.

Slide 21 - Tekstslide