3.5 afweer

Thema 3       De bloedsomloop

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 3       De bloedsomloop

Slide 1 - Tekstslide

Wat doen we vandaag?
Huiswerk nakijken 10 min
Herhaling 5 min
Leerdoel
Uitleg basisstof afweer 10 min
Aan het (huis)werk 20 min
terugkoppeling 5 min




Slide 2 - Tekstslide

Wat doen we vandaag?
Herhaling 5 min
Leerdoel
Uitleg basisstof afweer 10 min
Aan het (huis)werk 20 min
hart? 10  min
terugkoppeling 5 min




Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken 10 min
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling

Slide 5 - Tekstslide

Wat doen we vandaag?
Herhaling 
Leerdoel
Uitleg basisstof afweer
Aan het (huis)werk



Slide 6 - Tekstslide

Dubbele bloedsomloop
Rood
zuurstof
rijk






Blauw
zuurstof
arm

Slide 7 - Tekstslide

Slagaders
  • dikke elastische wand
  • bloed stroomt van het hart   weg, naar organen toe
  • bloeddruk is te meten
  • liggen diep in het lichaam

Slide 8 - Tekstslide

Aders


  • bloed stroomt van organen    naar het hart toe
  • bloeddruk laag
  • geen hartslag te voelen
  • op veel plaatsen kleppen

Slide 9 - Tekstslide

Haarvaten
  • dunste wand (1 laag cellen)
  • vochtuitwisseling (zuurstof, voedingsstoffen en CO2,afvalstoffen)
  • zitten overal in ons lichaam

Slide 10 - Tekstslide

Hoe weet je hoe de ader/ slagader heet?
1: Het bloed stroomt van het hart naar een een orgaan --> het is dus een slagader
2: Het bloed gaat naar de nier dus is het een nierslagader

1: Het bloed stroomt van een een orgaan naar het hart --> het is dus een ader
2: Het bloed komt van de nier dus is het een nierader

Slide 11 - Tekstslide

zuurstof arm 
kleine bloedsomloop
zuurstof rijk
grote bloedsomloop
zuurstof rijk
kleine bloedsomoop
zuurstof arm
grote bloedsomloop

Slide 12 - Sleepvraag

Bij een dubbele bloedsomloop gaat het bloed.......
A
2x door de longen
B
2x door het hart
C
2x door alle organen

Slide 13 - Quizvraag

Een bloedvat heeft een dikke wand.
Welk soort bloedvat is dit?
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat

Slide 14 - Quizvraag

Een bloedvat heeft kleppen.
Welk soort bloedvat is dit?
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat

Slide 15 - Quizvraag

Sleep de namen naar de juiste bloedvaten 
4
1
2
5
3
6
7
8
Nierslagader
Longader
Leverader
Poortader
Aorta
Longslagader
Beenader
Halsslagader

Slide 16 - Sleepvraag

samenstelling bloed

Slide 17 - Tekstslide

Wat is waar over het bloed?
A
Het bloed vervoert voedingsstoffen.
B
Het bloed vervoert afvalstoffen.
C
Het bloed vervoert zuurstof.
D
A,B en C zijn waar.

Slide 18 - Quizvraag

Het grootste gedeelte van je bloed bestaat uit?
A
bloedplasma
B
rode bloedcellen
C
witte bloedcellen
D
bloedplaatjes

Slide 19 - Quizvraag

De functie van de rode bloedcel is...
A
het vervoeren van voedingsstoffen
B
bestrijden van ziekteverwekkers
C
het vervoeren van zuurstof
D
het bloed laten stollen

Slide 20 - Quizvraag

De functie van de witte bloedcel is...
A
het vervoeren van voedingsstoffen
B
bestrijden van ziekteverwekkers
C
het vervoeren van zuurstof
D
het bloed laten stollen

Slide 21 - Quizvraag

De functie van de bloedplaatjes is...
A
het vervoeren van voedingsstoffen
B
bestrijden van ziekteverwekkers
C
het vervoeren van zuurstof
D
het bloed laten stollen

Slide 22 - Quizvraag

Welke bloedcel(len) bevat(ten) een celkern
A
Rode bloedcellen
B
Rode en witte bloedcellen
C
Witte bloedcellen
D
Bloedplaatjes

Slide 23 - Quizvraag

Welk type bloedcellen kunnen door wanden heen kruipen?
A
Rode bloedcellen
B
Bloedplaatjes
C
Witte bloedcellen

Slide 24 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Ik kan beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infectie
  • Ik kan omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie






Slide 25 - Tekstslide

lichaamsvreemd
Lichaamsvreemde stoffen = alle stoffen die niet in je lichaam thuis horen.

Denk aan: speeksel van een ander (door zoenen), gif, bacteriën, virussen, bloed van een ander.

Slide 26 - Tekstslide



  • Huid
  • Slijmvliezen/ trilharen
  • Maagsap
Bescherming
tegen een infectie
Bestrijden van een infectie
Onschadelijk maken ziekteverwekker
Vorming van antistoffen

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

 1) ziekteverwekker in het lichaam --> je wordt ziek
2) antistoffen worden gemaakt -->  je wordt beter
1) ziekteverwek-ker komt voor de 2de keer in je lichaam
2) er worden veel sneller antistof-fen gemaakt en je wordt niet of veel minder ziek
immuum

Slide 29 - Tekstslide

Allergie =

overgevoeligheid voor bepaalde stoffen.
Zoals: pinda's, huisstof, dierenharen, stuifmeel, wespensteken.
Allergische reactie = reactie van het afweersysteem op de stof waar je overgevoelig voor bent.

Daardoor krijg je bijvoorbeeld een rode plek, huiduitslag, een branderig gevoel, jeuk of ontstekingen.

Slide 30 - Tekstslide

Aan het (huis)werk
BK:    - Lees blz. 170 t/m 174
           - Maak basisstof 3.6 opdracht 1 t/m 6 en 8 (samenhang)
              Uitdaging: opdracht 7
KGT: Lees blz. 190 t/m 192
           - Maak basisstof 3.5 opdracht 1 t/m 8 en 10 (samenhang)
              Uitdaging: opdracht 9








Slide 31 - Tekstslide

Evalueren
Je lichaam houdt lichaamsvreemde stoffen op drie manieren tegen:
– met de huid
– met de slijmvliezen
– met zoutzuur

 Infectie: ziekteverwekkers dringen het lichaam binnen.
Sommige witte bloedcellen bestrijden ziekteverwekkers door ze in te sluiten en kapot te maken.
– Andere witte bloedcellen maken antistof tegen de ziekteverwekker.
– Antistof hecht zich aan het oppervlak van de ziekteverwekker. De ziekteverwekker wordt bedekt met antistof. Daardoor wordt de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt.






Slide 32 - Tekstslide

Evalueren
– Eén type antistof kan zich maar aan één type ziekteverwekker hechten.
Immuniteit: na een infectie blijft de antistof tegen de ziekteverwekker in het bloed aanwezig of kan bij een nieuwe infectie snel worden gemaakt. Je wordt niet ziek

 Je kunt omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie.
• Allergie: een overgevoeligheid voor een of meer stoffen.
– Je kunt allergisch zijn voor huisstof, haren van dieren, bepaalde stoffen in het voedsel, enz.
– Als het lichaam in aanraking komt met deze stoffen, ontstaan allergische reacties.
– Voorbeelden van allergische reacties: huiduitslag, een branderig gevoel, jeuk en ontstekingen.






Slide 33 - Tekstslide