H1.1 Pincode

Welkom!
Telefoon voorin en boek op tafel.
Inloggen LessonUp!
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Telefoon voorin en boek op tafel.
Inloggen LessonUp!

Slide 1 - Tekstslide

Planning:
  • Uitleg
  • Oefenen
  • Samenvatting maken/ werken.
  • Les afsluiten
Verwachtingen:
  • Serieus meedoen/ werken
  • Hand opsteken

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt nu noemen welke soorten behoeften er bestaan.
  • Je ,kunt de spanning uitleggen tussen behoeften en middelen.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen consumeren van goederen en diensten.
  • Je kunt uitleggen wat alternatief wendbaar inhoudt.

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg:
  • Behoeften
  1. Basis/ primaire behoeften. 
  2. Overige/ secundaire behoeften.
  3. Luxe behoefte. 
  • Consumeren
  • Schaarste of vrijegoederen 
  • Alternatief aanwendbaar

Slide 4 - Tekstslide

Goederen
(Gebruik en verbruik)
Diensten

Slide 5 - Tekstslide

Schaarste betekent in de economie ...
A
dat er weinig van is.
B
dat mensen secundaire behoeften hebben.
C
dat je middelen te beperkt zijn om in al je behoeften te voorzien.
D
dat mensen zich door reclame laten beïnvloeden.

Slide 6 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Drinkwater is een vrij goed.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Is er bij het bouwen en online zetten van een website sprake van schaarste?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Is schaarste hetzelfde als zeldzaam?
A
Ja
B
Nee
C
Soms

Slide 9 - Quizvraag

Is de kleding van Burberry schaars?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

De belangrijkste middelen binnen de economie zijn..
A
Tijd en geld
B
Tijd en arbeid
C
Arbeid en geld
D
Arbeid en vrije goederen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is consumeren?
A
Een zonnebril kopen en daarna op marktplaats zetten.
B
Een nieuwe Iphone kopen
C
Een verzekering afsluiten.
D
Een sprookje vertellen.

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent alternatief aanwendbaar?
A
dat het op kan gaan
B
dat je er niets voor hoeft te doen
C
dat je het op verschillende manieren kunt gebruiken
D
dat je ervoor moet werken om het te krijgen

Slide 13 - Quizvraag

Stelling I: Een goed is alternatief aanwendbaar als je het voor verschillende prijzen kunt kopen.
Stelling II: Bij zelfvoorziening maak je zelf het goed dat je nodig hebt.
A
Alleen stelling I is juist.
B
Alleen stelling II is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 14 - Quizvraag

Opdracht
Samen vatting maken(mag). 
Maken h1.1. Je mag samenwerken. Ben je klaar? Ga je werken aan een ander vak. 

timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt nu noemen welke soorten behoeften er bestaan.
  • Je ,kunt de spanning uitleggen tussen behoeften en middelen.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen consumeren van goederen en diensten.
  • Je kunt uitleggen wat alternatief wendbaar inhoudt.

Slide 16 - Tekstslide