Herhaling toets

Herhaling Woordenschat & Spelling
toets maart havo 3
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling Woordenschat & Spelling
toets maart havo 3

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
1e deel: Quiz-vragen/uitleg Woordenschat & Spelling. 
2e deel: Leren voor de toets / Betoog Schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Woordenschat H2 en H3
Leerdoelen:
- je kunt hyperbolen, understatements en eufemismen herkennen 
- je kunt verschillende vormen van metonymie herkennen
-je kent de woordenlijsten

Slide 3 - Tekstslide

De interieurverzorgster heeft de kamer net schoongemaakt.
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme
D
metonymie

Slide 4 - Quizvraag

'Woon jij helemaal aan de andere kant van Barneveld? Dat is echt 100 km van het JFC vandaan!'
A
eufemisme
B
understatement
C
metonymie
D
hyperbool

Slide 5 - Quizvraag

Rian heeft een blokweek gekregen. Hij komt thuis en zegt tegen zijn moeder:
'Ik heb een een klein beetje straf gekregen vandaag'.
Noteer de woorden die een stijlfiguur vormen en noteer de naam van het stijlfiguur.

Slide 6 - Open vraag

Rian heeft een blokweek gekregen. Hij komt thuis en zegt tegen zijn moeder: 'Ik heb een een klein beetje straf gekregen vandaag'.

Noteer de woorden die een stijlfiguur vormen en noteer de naam van het stijlfiguur.

Woorden stijlfiguur:
'Een klein beetje straf'. 

Naam stijlfiguur: 
Understatement

Slide 7 - Tekstslide

'We moeten er nog wel wat aan doen', zeiden Sander en Emma, toen ze ons door hun pasgekochte bouwval leidden.
A
understatement
B
eufemisme

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een eufemisme en een understatement?

Slide 9 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een metafoor en een metonymie?

Slide 10 - Open vraag

metafoor
metonymie 
Een chauffeur bracht de gasten in een slee naar het galadiner. 
Die oude ruïne hebben mijn ouders omgetoverd tot een paleis.
Als ik de betekenis van een woord niet ken, zoek ik die op in Van Dale. 
Ik heb nog bergen werk op mijn bureau liggen. 
Ik wil niet met die lange basketballen, want hij is veel te goed. 
De meeste mensen willen meer blauw op straat.

Slide 11 - Sleepvraag

Let op:
Op de toets moet je ook de beeldspraak aanwijzen in de zin. 


'Ik wil niet met die lange basketballen'.
Wat is de beeldspraak in de zin?  


Slide 12 - Tekstslide

Woordenlijsten
-Staan op ItsLearning.

Tip: maak kaartjes met op voorkant het woord en op achterkant de betekenis. 

Slide 13 - Tekstslide

leidde tot
vervorming
helemaal
publieksactie
mogelijke
aanpak
campagne
strategie 
potientiële
verbastering
resulteerde in 
überhaupt

Slide 14 - Sleepvraag

wantoestand
baby voor de geboorte
test
na een bepaalde tijd
restaurant of café
weerzin tegen
foetus
op termijn
misstand
neemt proef op de som 
afkeer van 
etablissement

Slide 15 - Sleepvraag

H3 Spelling
Leerdoelen:
- je weet wanneer je cijfers in getallen of letters moet schrijven - je kunt getallen in letters correct schrijven 
- je weet hoe je ww-vormen moet schrijven

Slide 16 - Tekstslide

Ik ga even een balk van [......] meter halen bij de Gamma.
A
zeven
B
7

Slide 17 - Quizvraag

Cijfers/letters? 
Voor maten, gewichten, data, exacte tijdstappen etc. gebruik je cijfers. 

Slide 18 - Tekstslide

Je gebruikt [.......] voor het getal miljoen.
A
cijfers
B
letters

Slide 19 - Quizvraag

Is het vijf miljard of 5 miljard?
A
vijf miljard
B
5 miljard
C
beide antwoorden zijn fout

Slide 20 - Quizvraag

Is het 6000 of zesduizend?
A
60000
B
zesduizend

Slide 21 - Quizvraag

Stelling:
Je gebruikt letter voor hele getallen van één tot en met dertig.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Letters/cijfers?
-Je gebruikt letters voor hele getallen van één tot en met dertig
-Je gebruikt letters voor de getallen één tot en met twintig.

Je schrijft dus twaalf (letters) en 22 (cijfers). 

Slide 23 - Tekstslide

Tips!!!!
-Zorg dat je ook weer hoe je breuken moet schrijven.

-Zorg dat je ook weet wat je moet doen bij een klinkerbotsing bij getallen in letters. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

recent/resent
A
recent
B
resent

Slide 26 - Quizvraag

jaquet/jacquet/jacuet
A
jaquet
B
jacquet
C
jacuet

Slide 27 - Quizvraag

fotograven/fotografen
A
fotograven
B
fotografen

Slide 28 - Quizvraag

hiërarchische/hieërarchïsche/hiërarchïsche
A
hiërarchische
B
hieërarchïsche
C
hiërarchïsche

Slide 29 - Quizvraag

Is dit woord goed/fout gespeld?
anekdote
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quizvraag

Is dit woord goed/fout gespeld?
reletief
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quizvraag

Is dit woord goed/fout gespeld?
facinerende
A
goed
B
fout

Slide 32 - Quizvraag

Werkwoordspelling 

Slide 33 - Tekstslide

Bij de volgende quizvragen: Gebruik indien mogelijk de verleden tijd. 

Slide 34 - Tekstslide

Tijdens het eten van de hete soep [.........] Mary haar mond.
A
verbande
B
verbrandde

Slide 35 - Quizvraag

Ik vind dat je die [........] hamburger niet meer op moet eten!
A
verbrandde
B
verbrande

Slide 36 - Quizvraag

De docent [.......] het excuus van de leerling.
A
aanvaarde
B
aanvaardde

Slide 37 - Quizvraag

Onze buurman stortte het afval in de tuin, wat ons zeer [.........]
A
verontruste
B
verontrustte

Slide 38 - Quizvraag

Je zag alleen nog wat rook in de [......] stad.
A
verwoeste
B
verwoestte

Slide 39 - Quizvraag

Werkwoord: misten
Het [.........] vanmorgen in grote delen van het land.
A
miste
B
mistte

Slide 40 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord
Van een voltooid deelwoord (vd) kun je een bijvoeglijk naamwoord (bn) maken. Als het voltooid deelwoord eindigt op een -d of -t, schrijf je het bn zo kort mogelijk, dus met -de of -te.

vergoeden -> vergoed: de vergoede schade.
testen -> getest: het uitvoerig geteste vuurwerk. 

Slide 41 - Tekstslide

Aan de slag
Leren voor de toets!
- Overzicht staat op ItsLearning (dank aan Anass).
- Woordenlijsten staan op ItsLearning.

Tip voor de toets:
-Onderstreep de argumenten bij het lezen van de tekst. 

Slide 42 - Tekstslide

Heel veel succes met het leren van de toetsen!

Slide 43 - Tekstslide