La semaine 23 ( 7 t/m 11 juni)

La semaine 23: le sept, le huit et le neuf juin

- Herhalen, extra opdr./ leren/ D-toets 
- Toets Unité 5 
- Herhalen Unité 1 t/m 4

 

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

La semaine 23: le sept, le huit et le neuf juin

- Herhalen, extra opdr./ leren/ D-toets 
- Toets Unité 5 
- Herhalen Unité 1 t/m 4

 

Slide 1 - Tekstslide

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: Herhalen stof, aangeven wat nog oefenen

1. Questions en huiswerkcontrole
2. Quizlet alle apprendre 
3. Uitleg programma deze week
4. Devoirs: Unité 5 appr. 1,2,4, en 6 F-N en appr. 3 en 5 F-N en N-F

Slide 2 - Tekstslide

Dagprogramma: Kies uit ...
1. Extra oefenen: mk : menu au choix grammaire 1 et 2 - deze moet in ieder geval. Je bepaalt zelf wanneer en of je het tijdens les doet, zodat je me vragen kunt stellen of als HW
2. Oefenen werkwoorden: verbuga.nl: voir 
3. Leren woorden:  Quizlet en daarna formatieve toets (vertel mij als je dit gaat doen)
4. Planning maken, samenvatting, leren
5. Diagnostische toets maken  - deze moet ook, in ieder geval 


Slide 3 - Tekstslide

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het eind van de les:

- weet je wat je nog moet leren voor je toets en heb je je vragen gesteld

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de imparfait?
A
Ils ont connu
B
Ils sont connus
C
Ils connaitraient
D
Ils connaissaient

Slide 6 - Quizvraag

Wij hebben gekend
connaitre
A
nous sommes connus
B
nous avons connu
C
vous êtes connu
D
vous avez connu

Slide 7 - Quizvraag

jullie kenden
connaitre
A
vous connaissez
B
vous connaissiez
C
vous connaitrez
D
vous connaitriez

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de imparfait?
A
Ils connaissent
B
Ils connaissont
C
Ils connaitraient
D
Ils connaissaient

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de present?
A
Ils connaissaient
B
Ils connaissent
C
Ils connaître
D
Ils ont connu

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de tu-vorm van connaitre in de présent?
A
Tu connaissais
B
Tu connais
C
Tu connaitras
D
Tu connaitre

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de present?
A
Ils connaissaient
B
Ils connaissent
C
Ils connaitre
D
Ils ont connu

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de futur?
A
Ils connaissaient
B
Ils connaitrons
C
Ils connaitre
D
Ils ont connu

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de imparfait?
A
Je connaitrais
B
Je connais
C
Je connaissais
D
Je connaissaitrais

Slide 14 - Quizvraag

Wij hebben gekend
connaitre
A
nous sommes connus
B
nous avons connu
C
vous êtes connu
D
vous avez connu

Slide 15 - Quizvraag

Maak de vergrotende trap.
Cette fille est ___ (kleiner). petit

Slide 16 - Open vraag

Let op: vergrotende trap!
Marie est plus ....... que Pierre
A
méchant
B
méchante
C
méchants
D
méchantes

Slide 17 - Quizvraag

Uit hoeveel delen bestaat de vergrotende trap?

Slide 18 - Open vraag

Maak de vergrotende trap.
Ce jean est ___ (moderner). modern

Slide 19 - Open vraag

Maak de vergrotende trap. Obelix est ___ (luier). paresseux

Slide 20 - Open vraag

Maak de vergrotende trap. Obelix est ___ (minder lui). paresseux

Slide 21 - Open vraag

Maak de vergrotende trap. Obelix est ___ (even lui). paresseux

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Video

Jean est né en 2005. Paul est né en 2006. Paul est donc....
A
plus âgé
B
moins âgé
C
aussi âgé

Slide 24 - Quizvraag

Marianne mesure 1m67. Monique mesure 1m80. Monique est donc......
A
plus grande
B
aussi grande
C
moins grande

Slide 25 - Quizvraag

Astérix est ................... qu'Obélix
A
plus grand
B
plus petit
C
aussi grand

Slide 26 - Quizvraag

La prononciation de Jean est (bon, +)que la prononciation de Paul

Slide 27 - Open vraag

C'est (beau ++) livre.

Slide 28 - Open vraag

Obélix est (intelligent -) qu'Astérix.

Slide 29 - Open vraag

Marianne est (= gentil) que sa soeur.

Slide 30 - Open vraag

c'est fini

Slide 31 - Tekstslide

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: Herhalen stof, aangeven wat nog oefenen

1. Questions 
2. Quizlet alle apprendre 1
3. samen of alleen menu au choix lire extra 2 Unité 2 
4. Devoirs: 

Slide 32 - Tekstslide