devoir, connaitre, en vergrotende trap

Lesdoel: aan het einde van de les...
- herken ik het  werkwoord connaitre en kan ik het werkwoord vervoegen/toepassen 
- heb ik devoir herhaald
-heb ik geoefend met de vergrotende trap van bijvoeglijke naamwoorden
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesdoel: aan het einde van de les...
- herken ik het  werkwoord connaitre en kan ik het werkwoord vervoegen/toepassen 
- heb ik devoir herhaald
-heb ik geoefend met de vergrotende trap van bijvoeglijke naamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Het onregelmatige werkwoord 'connaitre'
Doel: je weet hoe het werkwoord connaitre (=kennen) vervoegd wordt in vier verschillende tijden. 

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden :

CONNAITRE

Leer ze in deze tijden:
Présent - Passé Composé - Imparfait - Futur Simple -
-RE (Présent)

-s
-s
-t
-ons
-ez
-ent

Passé Composé: -u

Slide 3 - Tekstslide




Werkwoord :
CONNAITRE


Présent:
Je connais
Tu connais
Il/elle/on connait
Nous connaissons
Vous connaissez
Ils/elles connaissent

Passé composé: 
Vorm van avoir + connu
J'ai connu
Tu as connu etc.

Slide 4 - Tekstslide




Werkwoord :
CONNAITRE


Futur
Je connaitrai
Tu connaitras
Il/elle/on connaitra
Nous connaitrons
Vous connaitrez
Ils/elles connaissaitront



Slide 5 - Tekstslide




Werkwoord :
CONNAITRE


Imparfait
Je connaissais
Tu connaissais
Il/elle/on connaissait
Nous connaissions
Vous connaissiez
Ils/elles connaissaient



Slide 6 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de imparfait?
A
Ils ont connu
B
Ils sont connus
C
Ils connaitraient
D
Ils connaissaient

Slide 7 - Quizvraag

connaitre - présent
tu......

Slide 8 - Open vraag

Wij hebben gekend
connaitre
A
nous sommes connus
B
nous avons connu
C
vous êtes connu
D
vous avez connu

Slide 9 - Quizvraag

jullie kenden
connaitre
A
vous connaissez
B
vous connaissiez
C
vous connaitrez
D
vous connaitriez

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de imparfait?
A
Ils connaissent
B
Ils connaissont
C
Ils connaitraient
D
Ils connaissaient

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de present?
A
Ils connaissaient
B
Ils connaissent
C
Ils connaître
D
Ils ont connu

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de tu-vorm van connaitre in de présent?
A
Tu connaissais
B
Tu connais
C
Tu connaitras
D
Tu connaitre

Slide 13 - Quizvraag

vervoeg: nous, futur, connaitre

Slide 14 - Open vraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de present?
A
Ils connaissaient
B
Ils connaissent
C
Ils connaitre
D
Ils ont connu

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de futur?
A
Ils connaissaient
B
Ils connaitrons
C
Ils connaitre
D
Ils ont connu

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de imparfait?
A
Je connaitrais
B
Je connais
C
Je connaissais
D
Je connaissaitrais

Slide 17 - Quizvraag

Wij hebben gekend
connaitre
A
nous sommes connus
B
nous avons connu
C
vous êtes connu
D
vous avez connu

Slide 18 - Quizvraag

Devoir

Slide 19 - Tekstslide

vergrotende trap
! waar je in het Nederlands - er achter het bijvoeglijk naamwoord zet, zet je in het Frans PLUS ervoor!!!! 

Jan is groter => Jean est plus grand
een mooier boek  => un plus beau livre
een spannender boek => un livre plus captivant

Slide 20 - Tekstslide

De vergrotende trap 
De vergrotende trap van een bijvoeglijk naamwoord maak je door plus (+), moins (-) of aussi (=) voor een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord te zetten. 
Elle est plus longue que sa soeur. = Zij is langer dan haar zus.
Il est moins fort que son frère. = Hij is minder sterk dan zijn broer.
Ils jouent aussi bien que moi. = Zij spelen net zo goed als ik. 
'Als' en  'dan' in een vergelijking vertaal je met 'que'.

Slide 21 - Tekstslide

vergrotende trap
  • Zet plus voor het bijvoeglijk naamwoord.
  • Obélix  est plus grand.      Obelix is groter

  • Pas het bijvoeglijk naamwoord wel aan wanneer dit moet!
  •  La fille est plus grande
     (fille is vrouwelijk dus krijgt grand +e)

Slide 22 - Tekstslide

Maak de vergrotende trap.
Cette fille est ___ (kleiner). petit

Slide 23 - Open vraag

Let op: vergrotende trap!
Marie est plus ....... que Pierre
A
méchant
B
méchante
C
méchants
D
méchantes

Slide 24 - Quizvraag

uitleg:
"groter" is de vergrotende trap
 van "groot".
De overtreffende trap zou zijn:
"De mijne is het grootst."

groot = stellende trap
groter = vergrotende trap
het grootst = overtreffende trap

Slide 25 - Tekstslide

bron I: de vergrotende trap

Slide 26 - Tekstslide

Uit hoeveel delen bestaat de vergrotende trap?

Slide 27 - Open vraag

Maak de vergrotende trap.
Ce jean est ___ (moderner). modern

Slide 28 - Open vraag

Maak de vergrotende trap. Obelix est ___ (luier). paresseux

Slide 29 - Open vraag

Maak de vergrotende trap. Obelix est ___ (minder lui). paresseux

Slide 30 - Open vraag

Maak de vergrotende trap. Obelix est ___ (even lui). paresseux

Slide 31 - Open vraag