La semaine 22 (31 mei - 4 juni)

La semaine 22: le trente et un mai, le premier et le deux mai

- 5.6 Ex. 18, 22 apprendre 6 
   Herhalen, 5.7 ex. 24, 25, 26, 27 
- Apprendre 8 Herhalen, extra opdr./ leren/ 
   D-toets

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

La semaine 22: le trente et un mai, le premier et le deux mai

- 5.6 Ex. 18, 22 apprendre 6 
   Herhalen, 5.7 ex. 24, 25, 26, 27 
- Apprendre 8 Herhalen, extra opdr./ leren/ 
   D-toets

Slide 1 - Tekstslide

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: 5.6 en 5.7 mk 18,22, 24,25,26,27
1. Questions?
2. Herhalen vorige week
3. Doornemen apprendre 6 en oefenen
4. Faire: ex. 18, 22, 24,25,26,27
5. Évaluation
6.  Faire: Apprendre 6, en mk 18, 22, 24,25,26,27

Slide 2 - Tekstslide

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het eind van de les:

- Kun je vertellen wie jouw held is, en beschrijven wie hij is.. 

Slide 3 - Tekstslide

Even herhalen.. les comparaisons... 

Slide 4 - Tekstslide

Maak de vergrotende trap.
Cette fille est ___ (kleiner). petit

Slide 5 - Open vraag

Let op: vergrotende trap!
Marie est plus ....... que Pierre
A
méchant
B
méchante
C
méchants
D
méchantes

Slide 6 - Quizvraag

Maak de vergrotende trap.
Ce jean est ___ (moderner). modern

Slide 7 - Open vraag

Maak de vergrotende trap. Obelix est ___ (luier). paresseux

Slide 8 - Open vraag

Maak de vergrotende trap. Obelix est ___ (minder lui). paresseux

Slide 9 - Open vraag

Maak de vergrotende trap. Obelix est ___ (even lui). paresseux

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Et maintenant.. faire ex. 18 et 22
timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

Even bijwoord herhalen.. 

Slide 14 - Tekstslide

Bijwoord (1)
Wat is het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord?

Exemple:
Een beleefde jongen.            Un garçon poli.
Hij groet beleefd.               Il salue poliment.

Slide 15 - Tekstslide

Bijwoord (2)
Een bijwoord zegt iets over:
- een werkwoord          il skie bien
- een bijvoeglijk nw              un très bon skieur
- een ander bijwoord        il skie vraiment bien


Slide 16 - Tekstslide

Bijwoord (3)
Hoe maak je een bijwoord in het Frans?
Gebruik het bijvoeglijk naamwoord!

1) Eindigt het bijv. nw op een klinker?
 bijv. poli > poliment
2) Eindigt het bijv. nw op een medeklinker?
bijv. lent > lente > lentement


Slide 17 - Tekstslide

Wat is het juiste bijwoord?
vrai > ......

Slide 18 - Open vraag

Wat is het juiste bijwoord?
heureux > ......

Slide 19 - Open vraag

Wat is het juiste bijwoord?
premier > ......

Slide 20 - Open vraag

Bijwoord (4)
Let op de volgende uitzonderingen:

Un bon photographe > Il photographie bien                (goed)
Un mauvais photographe > Il photographie mal          (slecht)
Un meilleur photographe > Il photographie mieux       (beter)

Hier is het bijwoord dus zonder '-ment'

Slide 21 - Tekstslide

Sleep de woorden naar de goede plek!
goed
slecht
beter
mal
bon
mieux
meilleur
bien
mauvais

Slide 22 - Sleepvraag

Et maintenant faire:

Ex. 24,25,26,27

Allez-y 

Slide 23 - Tekstslide

Lekker zelfstandig aan het werk :
Les devoirs: apprendre 6, et faire e. 18,22,24,25,26,27

Of samen met mij.. we werken silencieux... 
timer
15:00

Slide 24 - Tekstslide

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: Herhalen, vragen stellen, samenvatting, leren
1. Questions?
2. Herhalen.. quizlet
3. Herhalen alles en mk D-toets
4. Évaluation
5.  Faire: Unité 5 appr. 1,2,4, en 6 F-N en appr. 3 en 5 F-N en N-F


Slide 25 - Tekstslide

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het eind van de les weet je waar je nog aan moet werken voor de toets.. 

Slide 26 - Tekstslide

Even connaitre = ...... 
Oefenen... ensemble 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Herhalen les comparaisons: 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Questions?

Slide 31 - Tekstslide

le quiz!!!!
bij sommige vragen zie je  +      vergrotende trap met plus
                                                   ++   overtreffende trap met plus
                                                   -       overtreffende trap met moins
                                                   --     overtreffende trap met le moins
                                                   =       even......als

Slide 32 - Tekstslide

Jean est né en 2005. Paul est né en 2006. Paul est donc....
A
plus âgé
B
moins âgé
C
aussi âgé

Slide 33 - Quizvraag

Marianne mesure 1m67. Monique mesure 1m80. Monique est donc......
A
plus grande
B
aussi grande
C
moins grande

Slide 34 - Quizvraag

Astérix est ................... qu'Obélix
A
plus grand
B
plus petit
C
aussi grand

Slide 35 - Quizvraag

La prononciation de Jean est (bon, +)que la prononciation de Paul

Slide 36 - Open vraag

C'est (beau ++) livre.

Slide 37 - Open vraag

Obélix est (intelligent -) qu'Astérix.

Slide 38 - Open vraag

Marianne est (= gentil) que sa soeur.

Slide 39 - Open vraag

c'est fini

Slide 40 - Tekstslide

Et maintenant c'est à vous: 
1. Extra oefenen: mk : menu au choix grammaire 1 et 2 deze moet in ieder geval. Je bepaalt zelf wanneer en of je het tijdens les doet, zodat je me vragen kunt stellen of als HW

2. Oefenen werkwoord: verbuga.nl
3. Leren woorden: Quizlet en daarna formatieve toets (vertel mij als je dit gaat doen)
4. Planning maken, samenvatting, leren
5. Diagnostische toets maken - deze moet ook, in ieder geval voor volgende week

Slide 41 - Tekstslide

Bonne chance!!
Veel succes met leren: 
ler. stof toets volgende week: Unité 5 appr. 1,2,4, en 6 F-N en appr. 3 en 5 F-N en N-F

Slide 42 - Tekstslide