Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
HV1F 31 maart - Herhalen woordsoorten en zinsdelen t/m §10
Welkom bij Nederlands
HV1F 31 maart - Herhalen Grammatica t/m §10
Nodig:
tekstboek, wisbordje
1 / 33
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
In deze les zitten
33 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
60 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands
HV1F 31 maart - Herhalen Grammatica t/m §10
Nodig:
tekstboek, wisbordje
Slide 1 - Tekstslide
Grammatica: Woordsoorten
Elk
woord
in
een
zin
kan
je
benoemen
Slide 2 - Tekstslide
Lidwoorden
BLW - bepaald lidwoord = de, het het schrift
OLW - onbepaald lidwoord = een een schrift
Maar niet: HET regent
En ook niet: Dat is EEN van mijn vrienden.
Slide 3 - Tekstslide
Zelfstandige naamwoorden
mensen - burgemeester, moeder, man, Karel
dieren - goudvis, bacterie, dinosaurus, Woefie
dingen - boek, raam, tafel, iPad
planten - bloem, kerstboom, bessenstruik
plaatsen - stad, Nederland, Biesbosch
concepten - liefde, geduld, droom
Slide 4 - Tekstslide
Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
BN zegt iets over een ZN.
De MOOIE film.
Maar ook: De film is MOOI.
En: Die film is nog MOOIER. En die is het MOOIST.
Slide 5 - Tekstslide
Welk antwoord is een onbepaald lidwoord?
A
de
B
een
C
het
D
die
Slide 6 - Quizvraag
Welk woord is geen zelfstandig naamwoord?
A
hout
B
fiets
C
aardig
D
Amsterdam
Slide 7 - Quizvraag
In welke zin staat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De aardige jongen lacht om haar grapjes.
B
Dat is de normaalste zaak van de wereld.
C
Morgen wordt het een mooie dag.
D
Die houten stoel lijkt me niet zo stevig!
Slide 8 - Quizvraag
Werkwoorden
ZWW - zelfstandig werkwoord
HWW - hulpwerkwoord
Het zww geeft aan wat het onderwerp doet, meemaakt of wat er gebeurt. In een zin staat maar één zww, de rest is hww.
Staat er in de zin maar één werkwoord? Dan is dat een zww!
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het zww?
Jij moet volgende keer echt je woordjes beter leren!
A
leren
B
moet
C
beter
D
je
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het zww?
Ik wil ooit een keer parachutespringen!
A
ooit
B
wil
C
keer
D
parachutespringen
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het hww?
Ik wil ooit een keer parachutesprinten!
A
ooit
B
wil
C
keer
D
parachutespringen
Slide 12 - Quizvraag
Waar of niet waar?
Een zelfstandig werkwoord heeft altijd een hulpwerkwoord nodig.
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Wat zijn de hww?
Morgen zou ik graag mijn hond uit willen gaan laten.
A
zou, gaan
B
zou, willen, gaan
C
zou, willen, laten
D
willen, gaan, laten
Slide 14 - Quizvraag
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 15 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 16 - Tekstslide
LET GOED OP:
Dit is JOUW fiets. jouw = bez. vnw
Die fiets is van JOU. jou = pers. vnw
Geef ONS ook eens een koekje. ons = pers. vnw
Nee, dat is ONS plekje. ons = bez. vnw
Slide 17 - Tekstslide
IK
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 18 - Quizvraag
UW
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 19 - Quizvraag
'Je' kan persoonlijk voornaamwoord zijn, maar ook bezittelijk voornaamwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Ik ga een cadeau voor JE uitzoeken.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 21 - Quizvraag
Die van MIJ is stuk
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 22 - Quizvraag
De buurman heeft JULLIE bal gevonden.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 23 - Quizvraag
Zij kijkt ONS indringend aan.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 24 - Quizvraag
Heb je ME niet gehoord?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 25 - Quizvraag
Voorzetsels (vz)
Plaats - bij, in, op, naast, te
Tijd - onder, tijdens, gedurende
Reden / oorzaak - door, om, vanwege
Slide 26 - Tekstslide
Welke vz zie je in deze zin?
Vanaf de kant duik je zo het water in!
A
vanaf, zo
B
vanaf, in
C
zo, het
D
zo, in
Slide 27 - Quizvraag
Pak nu je wisbordje!
Schrijf van alle woorden op wat voor soort woord het is.
Slide 28 - Tekstslide
De kleine kabouter heeft op een grote paddestoel gezeten.
Slide 29 - Tekstslide
De kleine kabouter heeft op een grote paddestoel gezeten.
De = blw grote = bn
kleine = bn paddestoel
kabouter = zn gezeten = zww
heeft = hww
op = vz
een = olw
Slide 30 - Tekstslide
Heb jij d'r gezien na zijn feestje?
Slide 31 - Tekstslide
Heb jij d'r gezien na zijn feestje?
heb = hww
jij = pers. vnw
d'r = pers. vnw
gezien = zww
na = vz
zijn = bez. vnw
feestje = zn
Slide 32 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak de taak 'Woordsoorten Herhalen' in Planning.
Gebruik je boek als naslagwerk (blz. 206, 210, 214, 218, 222).
Slide 33 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
V1F/G 14 januari - Herhalen woordsoorten en zinsdelen
10 dagen geleden
- Les met
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Grammatica woordsoorten hoofdstuk 1 t/m 6 zoals op de toets wordt gevraagd
Juni 2023
- Les met
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
HV1F + HV1E - 11/12 mei - Herhalen alle grammatica
Mei 2023
- Les met
10 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
Woordsoorten
16 dagen geleden
- Les met
10 slides
Oefenen alle woordsoorten 1 hv
December 2023
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Grammatica woordsoorten oefenles 1(h)v
April 2022
- Les met
29 slides
grammatica 4/5 aanwijzend en vragend voornaamwoord
Maart 2021
- Les met
19 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
2aha Brug grammatica Woordsoorten
Maart 2022
- Les met
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2