Werkwoordspelling les 2

Werkwoordspelling
Basisregels les 2
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
Basisregels les 2

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Bespreken opdrachten 
  • We gaan de belangrijkste regels van de werkwoordspelling nog eens kort langs;
  • Je oefent tijdens de uitleg, om te checken of je het echt goed begrijpt;
  • Je maakt de opdrachten.



Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Aan het eind van deze les:
- kun je de regel van de persoonsvorm uitleggen.
- kun je de regel van het voltooid deelwoord uitleggen.
- kun je de regel van het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord uitleggen.


Slide 3 - Tekstslide

Bespreken opdrachten

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Werkwoordspelling
Persoonsvormen (pvtt, pvvt)
Voltooid deelwoord
Bijvoeglijk gebruikte (on)voltooid deelwoord
Engelse werkwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Braindump
Je krijgt weer een nieuw blaadje en noteert alles wat je je nog kunt herinneren over de drie werkwoordsvormen uit de oefentoets (persoonsvorm, voltooid deelwoord en bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord). Je mag niet spieken in het lesboek, op internet of in jouw eigen aantekeningen. Je mag alleen zo diep mogelijk proberen te graven in jouw eigen geheugen. Ook dingen waarover je twijfelt, schrijf je gewoon op papier. Alles wat hierover in jouw brein zit, "dump" je op papier.
Pas als je denkt dat je echt alles wat je je nog herinnert hebt opgeschreven, mag je je boek of aantekeningen erbij pakken. Je gaat nu controleren of wat je hebt opgeschreven ook klopt en eventueel aanpassen en aanvullen met een andere kleur pen.
Dit doe je vervolgens een dag, paar dagen, of een week later nogmaals. En daarna nogmaals. Tot dat je de informatie in één keer perfect op papier kunt zetten. 

Slide 7 - Tekstslide

Bedenk zelf een zin van minimaal tien woorden. Zorg dat je minimaal twee werkwoordsvormen gebruikt. Geef (tussen haakjes) aan om welke werkwoordsvorm het gaat.

Slide 8 - Open vraag

Bedenk een zin met minimaal twee persoonsvormen.

Slide 9 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Woordweb

Schema p. 286

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd

Slide 12 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd

Ik-vorm 
Jij ik-vorm + t (erachter geen ‘t’)
Hij/zij/het/u ik-vorm + t
Wij/zij/jullie hele werkwoord

Voorbeeld

Ik maak/maak jij
Jij maakt
Hij/zij/het maakt
Wij/zij/jullie maken

Slide 13 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Stam = hele werkwoord - en

Ik-vorm 
Jij ik-vorm + t (erachter geen ‘t’)
Hij/zij/het/u ik-vorm + t
Wij/zij/jullie hele werkwoord

Voorbeeld


Ik word/word jij
Jij wordt
Hij/zij/het wordt
Wij/zij/jullie worden

Slide 14 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Vervang het werkwoord dat je wilt spellen door maken/koken/lopen/smurfen. 
Hoor je een 't', schrijf je een t.
Word jij nog een keer wakker?
Kook jij nog een keer wakker?

Slide 15 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
1. Hoor je een t?
2. Zit de laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?
+ te(n)

1. Hoor je een d? 
2. Zit de laatste letter van de stam in NIET in 't ex-kofschip?
+de(n)


Sterke werkwoorden
Veranderen van klank in de verleden tijd.

Worden - werden
Vlechten - vlochten
Wringen - wrongen
Etc.

Slide 16 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
1. Hoor je een t?
2. Zit de laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?
+ te(n)

1. Hoor je een d? 
2. Zit de laatste letter van de stam in NIET in 't ex-kofschip?
+de(n)


Voorbeeld
1. Maken je hoort maakte(n)
2. Mak- dus maakte(n)
1. Kosten je hoort kostte(n)
2. Kost-  dus kostte(n)

1. Grazen je hoort graasde(n)
2. Graz- dus graasde(n)
1. Beantwoorden je hoort beantwoordden
2. Beantwoord- dus beantwoordden

Slide 17 - Tekstslide

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op en geef aan welke regel je hiervoor hebt gebruikt.
(Vinden)...... je zusje de kleur roze leuk?

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op en geef aan welke regel je hiervoor hebt gebruikt.
Je ..... (worden) ook nooit volwassen!

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op en geef aan welke regel je hiervoor hebt gebruikt.
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op en geef aan welke regel je hiervoor hebt gebruikt.
Toen hij gisteren niet ... (antwoorden), ... (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.

Slide 21 - Open vraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg je hetzelfde als alle andere werkwoorden.

Krijgen soms een extra 'e' om spraakproblemen te voorkomen.
Hij ract. 
Hij racet. 
Voorbeeld 
pvtt
Ik race                        delete
jij/hij racet               deletet
wij racen                  deleten
pvvt
ik/jij/hijrace+te      delete+te
wij race+ten            delete+ten

Slide 22 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
Relaxen
ik relax, hij relaxt, wij hebben gerelaxt

Breakdancen
ik breakdance, hij breakdancet, hij heeft gebreakdancet

Gamen
ik game, hij gamet, wij hebben gegamed

Slide 23 - Tekstslide

Let op!
In basketballen wordt -ballen op z’n Nederlands uitgesproken, net als in voetballen. Bij baseballen hoort een Engelse uitspraak: ‘bees-bollen’. Om daar recht aan te doen in de vervoeging, blijft de dubbele l staan in alle vormen; bij basketballen is dat niet nodig:

 

  • basketballen - ik basketbal - hij basketbalt - basketbalde - gebasketbald
  • baseballen - ik baseball - hij baseballt - baseballde - gebaseballd
 


Slide 24 - Tekstslide

Voor paintballen geldt hetzelfde als voor baseballen:

  • paintballen - ik paintball - hij paintballt - paintballde - gepaintballd

Andere werkwoorden op -ballen krijgen doorgaans de vernederlandste vervoeging met één l:
  • volleyballen - ik volleybal - hij volleybalt - volleybalde - gevolleybald
  • softballen - ik softbal - hij softbalt - softbalde - gesoftbald
Het lijkt misschien onlogisch om softballen anders te vervoegen dan baseballen, maar ook hier geldt een verschil in uitspraak: softbal(len­) wordt op z’n Nederlands uitgesproken.

Slide 25 - Tekstslide

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op en geef aan welke regel je hiervoor hebt gebruikt.
Lisa ... (faken) vorige week dat ze zin had in de les Nederlands.

Slide 26 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op en geef aan welke regel je hiervoor hebt gebruikt.
Mijn vader ... (deleten, v.t.) het ... (downloaden)
programma.

Slide 27 - Open vraag

Pv in de tegenwoordige tijd:
Op vrije dagen ... (baseballen) mijn vriend graag op het sportveld.

Slide 28 - Open vraag

Voltooid deelwoord
Komt voor met hebben, zijn of worden.

Sterke ww'en: uit het hoofd
Kijken - gekeken
Zwakke ww'en: verlengproef/'t ex-kofschip
oefenen - ik heb geoefend
Persoonsvorm vs. voltooid deelwoord
Tijdsproef: Hij vertelt/vertelde altijd leuke verhalen over wat er allemaal is/was gebeurd. 

Hij vertelt (pvtt) altijd leuke verhalen over wat er allemaal is gebeurd (vd). 


Slide 29 - Tekstslide

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op en geef aan welke regel je hiervoor hebt gebruikt.
Ik heb dat verhaal over hem nooit … (geloven) en ik kan me niet voorstellen dat iemand daar wel in … (geloven).

Slide 30 - Open vraag

Bijvoeglijk (on)voltooid deelwoord
Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord (mens/dier/ding).

Schrijf je altijd zo kort mogelijk.


Voorbeeld

De verbrede wegen waren afgesloten.

De vergrote woonkamer was pas geschilderd.

Slide 31 - Tekstslide

De .... (vluchten) dieven werden verderop gepakt.
A
gevluchtte
B
gevluchtten
C
gevluchte
D
gevluchten

Slide 32 - Quizvraag

Lastige gevallen in de werkwoordspelling

Slide 33 - Tekstslide

Lastige gevallen
Werkwoorden die hetzelfde klinken, maar die verschillend geschreven worden.
Vind, vindt, kosten, kostten, etc.

Start altijd pv zoeken.
Pas altijd de spellingsregels toe!

Voorbeeld
Op de vorige toetsen beantwoordden (pvvt) leerlingen veel vragen fout.

Hij vertelt (pvtt) in zijn boek wat daar gebeurd (vd) is.  

Het was lang geleden dat iemand over boeken had verteld (vd).

Slide 34 - Tekstslide

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op en geef aan welke regel je hiervoor hebt gebruikt.
De gemeente zal de speeltuin volgend voorjaar … (vergroten), zodat hij hopelijk wat aantrekkelijker … (worden).

Slide 35 - Open vraag

Aan de slag
  • Maak opdracht 4 + 10 op blz. 281 + 282 (meer dan 5 fouten in paragraaf 1)
  • Maak opdracht 3 + 8 op blz. 284 + 285 (meer dan 5 fouten in paragraaf 2)
  • Maak opdracht 5 t/m 7 op blz. 288 (meer dan 5 fouten in paragraaf 3)

Nergens meer dan 5 fouten? 
Extra oefenen met werkwoordspelling via de links op de volgende site of verder lezen in 'Dertig dagen'.



Slide 36 - Tekstslide

Extra oefenen?
Op de volgende slides staan links om extra te oefenen met de werkwoordsvormen.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Link

Slide 39 - Link

Slide 40 - Link

Slide 41 - Link

Slide 42 - Link

Slide 43 - Link

Slide 44 - Link

Slide 45 - Link

Slide 46 - Link