In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Klopt dit?
Alle mensen zijn sterfelijk
Socrates is sterfelijk
Dus Socrates is een mens
Slide 1 - Tekstslide
Hoe klopt het wel?
Alle mensen zijn sterfelijk
Socrates is een mens
Dus Socrates is sterfelijk
Slide 2 - Tekstslide
Het onderwerp vandaag:
Het beoordelen van de argumentatie in een tekst op logica
Je kijkt of het verband tussen standpunt en argument logisch is.
Je beoordeelt dus de vorm van de redenering, niet de inhoud
Slide 3 - Tekstslide
Twee redeneervormen
De modus ponens
De modus tollens
Klopt de vorm niet, dan kun je uit twee ware beweringen toch een onware conclusie krijgen
Als je deze vorm aanhoudt en de premissen zijn waar, dan is de conclusie altijd waar!!
Slide 4 - Tekstslide
Geldige redenering
Als Socrates een mens is, dan is Socrates sterfelijk
Socrates is een mens
Dus socrates is sterfelijk
Modus Ponens
Als p het geval is, dan is Q het geval
P is het geval
Dus Q is het geval
Slide 5 - Tekstslide
Geldige redenering
Als de zon fel schijnt, verdort het gras
Het gras verdort niet
Dus de zon schijn niet fel
Modus Tollens
Als p het geval is, dan is Q niet het geval
Q is niet het geval
Dus P is niet het geval
Slide 6 - Tekstslide
Geldig of ongeldig? Als ik douche (P), dan heb ik mijn schoenen uit (Q). Ik heb mijn schoenen uit. (Q) Dus is sta onder de douche. (P)
A
Geldig, want de modus ponens is goed ingevuld
B
Ongeldig, want de modus ponens is niet goed ingevuld.
C
Geldig, want de modus tollens klopt hier
D
Ongeldig want de redenering is niet volgens het schema van de modus tollens
Slide 7 - Quizvraag
Als het buspersoneel staakt (P), rijden er geen bussen (Q) Er rijden geen bussen (Q) Dus, het buspersoneel staakt (P)
A
Geldig, want p en q zijn in deze modus tollens juist gebruikt
B
Ongeldig, want p en q zijn in deze modus tollens omgedraaid
C
Geldig, want p en q zijn in deze modus ponens goed gebruikt
D
Ongeldig, want p en q zijn in deze modus ponens omgedraaid
Slide 8 - Quizvraag
Leg uit waarom onderstaande redenering niet klopt. Als je met je telefoon in je hand fietst, krijg je een boete Ik fiets niet met mijn telefoon in mijn hand. Dus, ik krijg geen boete.
Slide 9 - Open vraag
Bij het beoordelen van argumentatie kijk je dus naar:
1. Inhoud (zijn de argumenten waar of aannemelijk en is het verband tussen argument en standpunt aanvaardbaar)
2. Logica / vorm(is het verband tussen argument en standpunt logisch)
2. Volledigheid (mist er een hokje in het hokjesschema of mist er een subargument)
3. Geloofwaardigheid (betrouwbaarheid vd bron)
Slide 10 - Tekstslide
Zet de redenering in een schema Wie liegt, zit meestal aan zijn neus te wrijven en kijkt terwijl hij praat naar linksboven. Dan liegt Hugo vaak, want dat doet hij altijd!
Slide 11 - Open vraag
We checken het huiswerk van les 23
Pak je huiswerk erbij
Slide 12 - Tekstslide
Op welke manier kun je de aanvaardbaarheid van een betoog beoordelen
Slide 13 - Open vraag
Leg in eigen woorden uit wat logische geldigheid betekent.
Slide 14 - Open vraag
Wat is de betekenis van modus tollens en ponens. Waarom heet het zo?
Slide 15 - Open vraag
Verzin een modus ponens. Kun je ook uitleggen waarom dit altijd waar is?
Slide 16 - Open vraag
Wat is het belangrijkste verschil tussen de modus ponens en de modus tollens?
Slide 17 - Open vraag
Cruijff: 'Je gaat het pas zien, als je het doorhebt' Zet hem in een schema en leg uit waarom deze uitspraak altijd waar is.
Slide 18 - Open vraag
Is je hoofdpijn niet weg? Dan heb je die paracetamol die ik je heb gegeven dus niet geslikt, Paracetamol verhelpt hoofdpijn als geen ander
MP of MT?Geldig of ongeldig?
Slide 19 - Open vraag
We weten al jaren dat met natuurlijk weidebeheer de weidevogelstand herstelt. Bij ons in de regio neemt het aantal grutto's en kieviten alleen maar verder af. De weides zijn hier dus niet natuurlijk beheerd. Zet in een schema!
Slide 20 - Open vraag
Slide 21 - Tekstslide
Kijk in je handboek op p. 111 Wat is het verzwegen argument. Waarom klopt de redenering niet?
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
Vragen bij de tekst op p 112
Ontdekkend leren leidt tot tekort technisch geschoolden
Slide 24 - Tekstslide
Noteer hier het antwoord op vraag 12
Slide 25 - Open vraag
Noteer hier het antwoord op vraag 13
Slide 26 - Open vraag
Noteer hier het antwoord op vraag 14
Slide 27 - Open vraag
Noteer hier het antwoord op vraag 15a
Slide 28 - Open vraag
Noteer hier het antwoord op vraag 16
Slide 29 - Open vraag
Zet in schema: Als de trainer tijd had, dan zou ons hardloopgroepje zondag extra intervaltraining van hem krijgen. We kregen net een appje dat zijn andere plannen dit weekend niet meer doorgaan. Ik zal mijn hardloopschoenen maar klaarzetten!
Slide 30 - Open vraag
Verzin nu zelf een modus ponens die niet geldig is
Slide 31 - Open vraag
Verzin nu zelf een modus tollens die geldig is
Slide 32 - Open vraag
Terugblik theorie
Standpunten
Argumenten
Redeneringen
Argumentatiestructuren
Drogredenen…
Slide 33 - Tekstslide
Welke vier argumenten noemt de schrijver?
Slide 34 - Open vraag
Lees alinea 1. Wat is het standpunt van de Nationale Academie voor Media & Maatschappij inzake mobieltjes.
Slide 35 - Open vraag
Slide 36 - Tekstslide
Van welk type redenering is hier sprake?
A
Een redenering van kenmerken
B
Een redenering van overeenkomsten
C
Een redenering van voor- en nadelen
D
Een redenering van voorbeelden
Slide 37 - Quizvraag
Welke argumenten worden in alinea 2 gegeven voor het volgende standpunt.
'Niet verwonderlijk dat stemmen opgingen om mobieltjes te verbieden op school.'
Slide 38 - Open vraag
Lees nu de tekst helemaal en geef aan wat van toepassing is (vraag 21). In stoorzenders geeft de auteur.
A
goede argumenten en weerlegt tegenargumenten weerlegt tegenargumenten
B
geen goede argumenten
C
betwistbaar is, want geen goede argumenten en geen afdoende weerlegging
D
de argumenten zijn wel goed, maar de tegenargumenten worden niet weerlegt
Slide 39 - Quizvraag
Welke drogreden vind je in: 'Een mobieltje is als een geslachtsorgaan: je hebt het altijd bij je, maar je moet het niet altijd tevoorschijn halen.'
Slide 40 - Open vraag
Wat is waar (en leg uit waarom!)
A
De auteur geeft voldoende argumenten
B
De auteur onderbouwt argumenten voldoende
C
De auteur weerlegt de tegenargumenten
D
De auteur is deskundig en heeft geen belang
Slide 41 - Quizvraag
onderbouwing
Toelichting
a en b: Ritsema geeft voldoende argumenten die ze ook onderbouwt (zie alinea 3 t/m 9)
c Ritsema noemt de tegenargumenten (zie vraag 2), maar doet geen enkele poging ze te weerleggen.
d: Ritsema is columnist, maar niet iemand die in het onderwijs werkzaam is.
De auteur heeft geen belang bij haar mening. = waar