Argumenteren les 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Hoofdstuk 2: argumenteren
(les 2)

Argumenteren 1. Standpunt en argument

Kernwoorden:

• Standpunten (impliciet en expliciet) en argumenten
• tegenargument en weerlegging
• Feitelijke en waarderende argumenten

Feitelijke en waarderende argumenten

Standpunt: de wolf is welkom in Nederland, omdat...

1. … de wolf hier honderd jaar geleden ook al rondzwierf. 
2. … het een prachtig dier is.
3. … de regering verlies van vee aan schapenboeren vergoedt.
4. … ze alleen maar eng zijn in sprookjes.
5. … de wolf een beschermde diersoort is. 

Zijn deze ^ argumenten feitelijk of waarderend?

Terugblik paragraaf 1

Standpunt: de wolf is welkom in Nederland omdat...

1. … de wolf hier honderd jaar geleden ook al rondzwierf.
   
2. … het een prachtig dier is.
   
3. … de regering verlies van vee aan schapenboeren vergoedt.
   
4. … ze alleen maar eng zijn in sprookjes.
   
5. … de wolf een beschermde diersoort is. 

1. F
2. W
3. F
4. W
5. F

Standp... want Argum... maar Tegenarg... toch weerl

Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.

1. We hebben zonnepanelen op het dak.
2. Als je je kamer uit loopt, moet je je licht uitdoen.
3. Er wordt meer stroom gebruikt dan er wordt opgewekt.
4. Het is zonde om meer stroom te gebruiken dan nodig is.

Terugblik paragraaf 1

Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.

1. We hebben zonnepanelen op het dak.
   
2. Als je je kamer uit loopt, moet je je licht uitdoen.
   
3. Er wordt meer stroom gebruikt dan er wordt opgewekt.
   
4. Het is zonde om meer stroom te gebruiken dan nodig is.

 Standpunt

Terugblik paragraaf 1

Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.

1. We hebben zonnepanelen op het dak.
   
2. Als je je kamer uit loopt, moet je je licht uitdoen.
   
3. Er wordt meer stroom gebruikt dan er wordt opgewekt.
   
4. Het is zonde om meer stroom te gebruiken dan nodig is.

 Standpunt

argument

Terugblik paragraaf 1

Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.

1. We hebben zonnepanelen op het dak.
   
2. Als je je kamer uit loopt, moet je je licht uitdoen.
   
3. Er wordt meer stroom gebruikt dan er wordt opgewekt.
   
4. Het is zonde om meer stroom te gebruiken dan nodig is.

 Standpunt

argument

tegenargument

Terugblik paragraaf 1

Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.

1. We hebben zonnepanelen op het dak.
   
2. Als je je kamer uit loopt, moet je je licht uitdoen.
   
3. Er wordt meer stroom gebruikt dan er wordt opgewekt.
   
4. Het is zonde om meer stroom te gebruiken dan nodig is.

 Standpunt

argument

tegenargument

weerlegging

Argumenteren: standpunt en argumentatie

Hoe onderscheid je een standpunt van een argument?

Standpunt     >>>want>>>    argument

Argument        >>> dus >>>    standpunt

Ondersteunt iets het standpunt, dan is het een argument(voor) of een weerlegging. 

Nieuw Nederlands blz. 64, 65

Lezen tekst 2 blz. 65

Maak daarna opdracht 3 bij tekst 2
(Huiswerk voor morgen)