Welkom!
Wat heb je nodig:
- lesboek
- schrift
- oefenboek
- (woordenboek)
- leesboek
In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.
Welkom!
Wat heb je nodig:
- lesboek
- schrift
- oefenboek
- (woordenboek)
- leesboek
- Welkom!
- Voorlezen Boy 7
- Nakijken huiswerk (opdr.2 woordenschat)
- Uitleg theorie
- Zelfstandig werken
- Lezen in je leesboek.
- Welkom!
- Voorlezen Boy 7
- Zelfstandig werken aan de opdrachten van de paragraaf woordenschat.
- Lezen in je leesboek.
Aan het eind van deze paragraaf kan/weet je:
(Je oefent met woordraadstrategieën)
1 A geld ophalen voor een goed doel
2 collecte:geldinzameling
collectant:iemand die collecteert, geld ophaalt voor een goed doel.
3 niet te missen:
onmisbaar-
kleine ezels: mini-ezels-
slechte behandeling: mishandeling
tussen twee regio’s: interregionale
slechte toestanden: wantoestanden
4 een ‘herkauwer’ iseen dier dat zijn eten opnieuw kauwt.
5 C iets wat je niet kunt missen, omdat je er geld veel geld mee ophaalt.
6 - jaarlijkse opvangvan honderden dieren in asiels in de regio / eerste hulp verlenen met de dierambulances aan zieke en gewonde dieren / aanpak met een eigen inspectiedienst van verwaarlozing en mishandeling / actief betrokken zijn bij de scholing van interregionale teams die
wantoestanden met dieren opsporen.
collecteren– geld ophalen voor een goed doel interregionale – tussen twee regio’s
collecte – geldinzameling wantoestanden – slechte toestanden
overheid – regering
subsidie – geld dat de regering geeft als steun
giften – iets wat je geeft, meestal geld
onmisbare – iets wat je echt nodig hebt
bron van inkomsten – iets waarmee je geld verdient
ten goede komt – bestemd is voor
collectant – iemand die collecteert
royale – gulle
activiteiten – dingen die je kunt doen
financieren – zorgen dat er genoeg geld voor is
inspectiedienst – een afdeling die controleert of iets goed gaat
actief – met daden
Woorden kunnen bestaan uit een woord en een voorvoegsel. Een voorvoegsel kan je helpen om de betekenis van een woord te vinden.
Voorbeelden zijn:
Anti- (tegen); non- (niet,zonder); on- (niet); mis- (verkeerd, fout); wan- (slecht, verkeerd); her- (weer, opnieuw); ex- (niet meer); mini- (heel klein); inter- (tussen twee of meer gebieden).