Fictie 4vmbo basis

Wat is fictie en wat is non-fictie?
1 / 23
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat is fictie en wat is non-fictie?

Slide 1 - Open vraag

Fictie 

- Verzonnen verhaal
- Leesboeken
- Stripverhalen
- Films
- Soaps
- Gedichten
- Kan soms net echt lijken
Non-fictie

- Verhalen, teksten en tv-programma's die niet verzonnen zijn.
- Krantenbericht
- Recept
- Informatief boek
- Journaal
- Documentaire

Slide 2 - Tekstslide


A
fictie
B
non-fictie

Slide 3 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 4 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 5 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 6 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 7 - Quizvraag

Fictie
Je mening geven met behulp van beoordelingswoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Beoordelingswoorden
  • Je kunt met behulp van beoordelingswoorden je mening geven over iets.

Slide 9 - Tekstslide

Beoordelingswoorden
  • Je kunt bijvoorbeeld je mening geven over een boek of een gedicht.
  • Beoordelingswoorden helpen je daarbij.

Slide 10 - Tekstslide

Spannend
Makkelijk
Interessant
Voorspelbaar
Grappig
Vrolijk
Saai
Moeilijk
Niet interessant
Onvoorspelbaar
Niet grappig
Verdrietig

Slide 11 - Tekstslide

Uitleggen
  • Je moet kunnen uitleggen waarom je iets vindt.
  • Je kunt dat doen door een voorbeeld uit de tekst te noemen.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
  • Ik vond het een spannend boek, omdat ik niet wist wie de moordenaar was. Je komt er pas op de laatste bladzijde achter wie de moordenaar was. Daardoor wilde ik blijven lezen. 



Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
  • Ik vond het boek erg moeilijk om te lezen. Dat komt omdat de schrijver veel samengestelde zinnen en moeilijke woorden gebruikt. Daardoor vond ik het lastig om dit boek te lezen.



Slide 14 - Tekstslide

Ruimte in een verhaal

- Een schrijver kan met een bepaalde plaats of plaatsen aangeven waar een verhaal zich afspeelt (stad, planeet, land).

- Ook kan hij ruimte beschrijven als kamers, gebouwen, huizen etc.

- De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken.


Slide 15 - Tekstslide

Tijd in verhalen

- In welke tijd speelt een verhaal zich af?

- Hoeveel tijd verloopt er in het verhaal?

- Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

Slide 16 - Tekstslide

In welke tijd speelt een verhaal zich af?

- Een jaartal

- Historische gebeurtenissen of figuren

- Gebruiken, gewoontes, voorwerpen of kleding

- De ruimte waarin het verhaal zich afspeelt

Slide 17 - Tekstslide

In welke tijd speelt een verhaal zich af?

Er zijn ook tijdloze verhalen:

- boodschap voor alle tijden

- sprookjes

Slide 18 - Tekstslide

Hoeveel tijd verloopt er in het verhaal?

De vertelde tijd geeft aan hoeveel tijd er verloopt in het verhaal.

Voorbeelden zijn:

- een paar uur

- een week

- drie jaar

- 50 jaar

Slide 19 - Tekstslide

Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

- Chronologisch = tijdsvolgorde van a tot z

Vooruitwijzing: een mededeling over wat later gaat gebeuren

Terugwijzing: terugdenken aan iets dat eerder is gebeurd

- Niet-chronologisch = volgorde van het verhaal verloopt anders dan wanneer dit in het echt zou gebeuren

Flashback: het verhaal springt terug in de tijd


Slide 20 - Tekstslide

Verhaalbegin en verhaaleinde

Een verhaal kan op twee manieren beginnen:

- inleidend begin (ab ovo): je leert de personages eerst langzaamaan kennen, voordat het verhaal begint

- middenin de gebeurtenissen (in medias res): je begint gelijk bij een belangrijke gebeurtenis, zonder inleiding (pas later leer je de personages kennen)


Een verhaal kan op twee manieren eindigen:

- gesloten einde: alle vragen zijn beantwoord

- open einde: een aantal vragen is nog niet beantwoord

Slide 21 - Tekstslide

Vertelperspectief
Ik-vertelperspectief – de gebeurtenissen worden verteld door een persoon in de ik-vorm. Je zit als lezer als het ware ‘in het hoofd’ van deze ik-persoon.
Hij-/zij-vertelperspectief – de gebeurtenissen worden in hij- of zij-vorm verteld. Je beleeft de gebeurtenissen door de ogen van de hij- of zij-figuur, doordat je van hem of haar de ‘binnenwereld’ leert kennen. Deze persoon is er altijd bij, in elke scène van het verhaal.
Alwetende verteller – de alwetende verteller speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personen en gebeurtenissen. Hij geeft soms ook commentaar op het verhaal.



Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Link