In deze les zitten 20 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Fictie trede 3
Plaats, ruimte, tijd, & mening geven
Slide 1 - Tekstslide
Plaats en verhaalruimtes
in fictie
Slide 2 - Tekstslide
Plaats
Een verhaal speelt zich altijd ergens af: in een bepaald land of in een bepaalde streek, stad of dorp. Om een verhaal goed te kunnen begrijpen, moet je je altijd afvragen waar het zich afspeelt.
Slide 3 - Tekstslide
Plaats
Als je vertelt waar een verhaal zich afspeelt, moet je dat ook uit kunnen leggen. Let dus op aanwijzingen: opmerkingen over cultuur, straatnamen, bezienswaardigheden, etc.
Slide 4 - Tekstslide
Verhaalruimtes
Een verhaal bestaat uit verschillende gebeurtenissen. groot en klein. De plekken waar deze gebeurtenissen plaatsvinden noemen we verhaalruimtes.
Slide 5 - Tekstslide
Verhaalruimtes
Je kiest zelf welke verhaalruimtes jij belangrijk vindt in jouw boek. Je legt je keuzes uit door de gebeurtenissen te beschrijven die plaatsvinden in die ruimtes.
Slide 6 - Tekstslide
Tijd in fictie
Er zijn verschillende dingen belangrijk als je de tijd in fictieboeken gaat beschrijven.
- Wanneer speelt het verhaal zich af? - Hoeveel tijd gaat er in het verhaal voorbij?
- In welke tijdsvolgorde is het boek geschreven?
Slide 7 - Tekstslide
Wanneer
- Soms staat letterlijk in een verhaal beschreven wanneer het zich afspeelt.
- Als het niet letterlijk in het verhaal staat, moet je het zelf vinden. Let dan op: historische gebeurtenissen, gebruiksvoorwerpen, taalgebruik. Het ontbreken van bepaalde gebruiksvoorwerpen kan ook informatie zijn.
Slide 8 - Tekstslide
Wanneer
Je kunt een tijd aangeven door middel van een tijdvak of jaartal, maar er is meer over tijd te vertellen.
- Seizoenen
- Ochtend/middag/avond/nacht
- Dagen van de week
- Kloktijden
Slide 9 - Tekstslide
Hoeveel tijd?
Hoeveel tijd gaat er voorbij in een verhaal? Een paar uur, een paar weken, een paar maanden of een paar jaar?
Leg altijd je antwoord uit.
Slide 10 - Tekstslide
Volgorde
De volgorde van de gebeurtenissen is ook erg belangrijk.
Chronologisch = De gebeurtenissen worden op volgorde verteld. Van het begin tot het einde.
Niet-chronologisch = De gebeurtenissen worden niet op volgorde verteld.
Slide 11 - Tekstslide
Tijdsvolgorde
Flashback = we gaan terug in de tijd, een stukje verleden wordt beschreven.
Tijdsprong = er wordt tijd overgeslagen. Wat minder belangrijk is, wordt gewoon niet verteld.
Slide 12 - Tekstslide
Jouw mening geven
Mening & beoordelingswoorden.
Slide 13 - Tekstslide
Mening
Een mening is persoonlijk. Met een mening uit je wat je vindt.
Je herkent een mening aan 'ik vind', 'volgens mij', 'naar mijn mening' of 'mijn mening is'.
Slide 14 - Tekstslide
Beoordelingswoord
Je gebruikt een beoordelingswoord om je mening te uiten.