NN7 HV2 - Oefentoets
1 / 21
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Welke bewering is waar?
A
Er zijn acht koppelwerkwoorden.
B
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat altijd een onderwerp.
C
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat meestal een lijdend
voorwerp.
Slide 7 - Quizvraag
Noteer van de zinnen persoonsvorm (pv), onderwerp (ow), werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng). Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Vioolspelen bleek voor mijn hyperactieve broertje een prima uitlaatklep.
Vioolspelen bleek voor mijn hyperactieve broertje een prima uitlaatklep.
Slide 8 - Open vraag
Noteer van de zinnen persoonsvorm (pv), onderwerp (ow), werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng). Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Deze oude molen wordt binnenkort verkocht aan de hoogste bieder.
Deze oude molen wordt binnenkort verkocht aan de hoogste bieder.
Slide 9 - Open vraag
Wat is het onderstreepte zinsdeel?
Waarom geef je je oude sportschoenen aan zo’n naar jongetje?
Waarom geef je je oude sportschoenen aan zo’n naar jongetje?
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk deel van het gezegde
C
lijdend voorwerp
D
ander zinsdeel
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het onderstreepte zinsdeel?
Wie van die jongens zal straks onze klassenvertegenwoordiger worden?
Wie van die jongens zal straks onze klassenvertegenwoordiger worden?
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk deel van het gezegde
C
lijdend voorwerp
D
ander zinsdeel
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het onderstreepte zinsdeel?
De rattenvanger is nooit meer naar Hamelen teruggekeerd.
De rattenvanger is nooit meer naar Hamelen teruggekeerd.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk deel van het gezegde
C
lijdend voorwerp
D
ander zinsdeel
Slide 12 - Quizvraag
Maak een zin die alleen bestaat uit een onderwerp, een werkwoordelijk gezegde en een bijwoordelijke bepaling. Het onderwerp is 'het nieuwe zwembad'.
Slide 13 - Open vraag
Maak een zin die alleen bestaat uit een onderwerp, een naamwoordelijk gezegde en een bijwoordelijke bepaling. Het onderwerp is 'het nieuwe zwembad'.
Slide 14 - Open vraag
Welke bewering is waar?
A
In een bijzin staat de persoonsvorm vaak achter in de zin.
B
In een enkelvoudige zin staan één of meer persoonsvormen.
Slide 15 - Quizvraag
Wist je dat skeleton een vorm van sleeën op een bobsleebaan is?
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
Slide 16 - Quizvraag
Zullen we morgen naar het strand gaan of wil je liever naar de dierentuin?
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
Slide 17 - Quizvraag
De oudere kinderen mochten mee naar het feest, maar de kleintjes moesten thuisblijven.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
Slide 18 - Quizvraag
Omdat Dennis vliegangst heeft, gaat hij altijd met de auto op vakantie.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
