Herhaling hfst 2 NN

Herhaling hfst 2 NN 3V
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Herhaling hfst 2 NN 3V

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een 'vaste tekststructuur'?
A
Logische opeenvolging van alinea's met vaste functies
B
Inleiding, middenstuk, slot
C
Standpunt, argumenten
D
Anekdote, uitleg, samenvatting

Slide 2 - Quizvraag

Tekststructuur van een betoog:
A
voor- en nadelen
B
standpunt-argument
C
beschrijving
D
verklaring

Slide 3 - Quizvraag

Wat is geen tekststructuur?
A
verleden-heden-toekomststructuur
B
verklaringsstructuur
C
doel-middelstructuur
D
probleem-oplossingsstructuur

Slide 4 - Quizvraag

Deze stijlfiguur gebruik je om minder hard over te komen.
Deze stijlfiguur gebruik je om iets af te zwakken.
Deze stijlfiguur gebruik je als je overdrijft.
Dit is een vorm van een understatement, waarbij je het tegenovergestelde ontkent.
Hyberbool
Understatement
Litotes
Eufemisme

Slide 5 - Sleepvraag

Hij kan een aardig potje tennissen. Wat voor stijlfiguur is dit?

Slide 6 - Open vraag

Ik sterf van de honger. Wat voor stijlfiguur is dit?

Slide 7 - Open vraag

Om welk stijlfiguur gaat het hier:
Hij is een bekende van de politie

Slide 8 - Open vraag

hij, die, deze, zijn
zijn verwijswoorden voor een...
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 9 - Quizvraag

Een verwijswoord kan verwijzen naar:
A
één woord
B
een paar woorden
C
antwoord A, B en D zijn goed
D
een hele zin

Slide 10 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 11 - Quizvraag

Scrabble geeft me het visitekaartje met een snelle beweging terug. 'Dat kun je maar beter wegstoppen'. Hij zegt het luchtig, maar zijn ogen staan dwingend. 'En vertel me wat er gebeurd is. Van begin tot eind. In detail.' Het klinkt niet gebiedend, het is eerder een vriendelijke uitnodiging, alsof hij me een dienst verleent.
Geef in onderstaande tekst de verwijswoorden aan door er een cirkeltje op te plaatsten. 

Slide 12 - Sleepvraag

Telwoorden zoals sommigen en enkelen eindigen altijd op een -n
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de onderstreepte telwoorden (met of zonder -n):

De op de grond gevallen chocoladekoekjes waren [alle/allen] stuk.
A
alle
B
allen

Slide 14 - Quizvraag

Als telwoorden geen personen aanduiden of niet-zelfstandig (maar bijvoeglijk) gebruikt worden, schrijf je ze [met|zonder] -n.
A
Met
B
Zonder

Slide 15 - Quizvraag

Is de bewering juist of onjuist?

Telwoorden schrijf je met -n als ze zelfstandig gebruikt worden én personen aanduiden.

A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de onderstreepte telwoorden (met of zonder -n):

De [meeste|meesten] mensen waren op tijd in de bioscoopzaal aanwezig.
A
meeste
B
meesten

Slide 17 - Quizvraag

26.Kies de juiste vorm van de telwoorden (met of zonder -n).

"Bijna alle leerlingen hadden zich voor de disco opgegeven, maar slechts [enkele|enkelen] kwamen opdagen."

A
enkele
B
enkelen

Slide 18 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
De vuurkorf brande de hele avond.
B
De vuurkorf brandde de hele avond.

Slide 19 - Quizvraag

werkwoordspelling tegenwoordige tijd werkwoordspelling
A
Hij zaagd het hout..
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.

Slide 20 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 21 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
Hoe oud wordt je morgen?
B
Hoe oud word je morgen?

Slide 22 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 23 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 24 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 25 - Quizvraag