Ik verkoop 350 frikandelbroodjes voor 1,95 euro. De inkoopwaarde per broodje is 1,10 euro. De bedrijfskosten zijn 50 euro. Bereken de netto winst.
Slide 7 - Open question
Van inkoopprijs naar consumentenprijs
Inkoopprijs €
brutowinstmarge € +
verkoopprijs excl. btw €
btw € +
consumentenprijs €
(= verkoopprijs incl. btw)
Slide 8 - Slide
Voorbeeld
Voorbeeld
Inkoopprijs € 4,50
Brutowinstopslag € 1,80 +
= verkoopprijs excl. btw (100%) € 6,30
btw (21%) € 1,32 +
= verkoopprijs incl. btw (121%) € 7,62
Slide 9 - Slide
Een detaillist levert een product met een inkoopprijs van €7,50. De btw is 9% en de winstopslag is 25% van de inkoopprijs. Wat is de verkoopprijs incl. btw?
Slide 10 - Open question
kostprijs berekenen
( Vaste kosten + variabele kosten )
aantal producten
Slide 11 - Slide
Kosten
Vaste kosten
Constante kosten / Altijd / Periodiek
Variabele kosten
Beweegt mee met aantal verkochte stuks (afzet)
Slide 12 - Slide
Variabele kosten
Vaste kosten
Verzendkosten via Post NL
Huur van een kantoorpand
Salaris van het personeel
Inpakmateriaal
Slide 13 - Drag question
In een fabriek worden 11.500 producten in een jaar gemaakt. De loonkosten zijn € 540.000 en de overige kosten zijn € 380.000. Bereken de kostprijs. Laat je berekening zien.
Slide 14 - Open question
Afschrijvingen
- Alles wat je gebruikt, verslijt op ten duur.
- Afschrijving op gebouwen, auto's, inventaris en computers
- Jaarlijkse vermindering van de waarde is afschrijving
Afschrijving = (vervangingswaarde - restwaarde)
gebruiksduur in jaren
Slide 15 - Slide
Afschrijving berekenen
Hoe bereken je de afschijving per maand?
Slide 16 - Slide
Jos heeft een tractor van € 59.000 gekocht, die hij zes jaar gaat gebruiken. Hij krijgt er dan nog € 7.500 voor terug. Wat is de jaarlijkse afschrijving? (ook berekening)
Slide 17 - Open question
Zwart-, wit- en grijswerk
Wit:
Je werkt ergens en je betaalt belasting
Zwart (zwarte circuit):
Bij de overheid niet bekend
Je betaalt geen belasting en sociale premies
Grijs (grijze circuit):
Onbetaalde productie --> vrijwilligerswerk
Slide 18 - Slide
Productiefactoren
Middelen die je nodig hebt om te kunnen produceren
er zijn in totaal 4 productiefactoren:
Kapitaal--> machines en gebouwen.
Arbeid--> werknemers
Natuur-->alles wat zonder bewerking uit de natuur komt
Ondernemerschap-->de ondernemer combineert
de productiefactoren.
Slide 19 - Slide
Collectieve sector:
Alle bedrijven die voor de overheid werken. Levert goederen en diensten waar iedereen gebruik van kan maken.
Particuliere sector:
Bedrijven die goederen en diensten willen verkopen om winst te maken.
Slide 20 - Slide
Productiesectoren
Primaire sector - Landbouwsector
Secundaire sector - Industriesector
Tertiaire sector - Commerciële dienstverlening
Quartaire sector - Niet commerciële dienstverlening
Slide 21 - Slide
Welke productiefactor?
Berry Boon is eigenaar van een foodtruck. Samen met twee medewerkers verzocht hij de broodjes bij de lunch. Om de foodtruck te kopen heeft Berry € 60.000,- bij een bank geleend. De twee medewerkers verdienen € 20.000,- per jaar. Berry haalt per jaar € 15.000,- uit zijn bedrijf.
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 60.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 20.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag dat Berry uit zijn bedrijf haalt?
Welke productiefactor zijn de broodjes?
Kapitaal
Arbeid
Ondernemerschap
Natuur
Slide 22 - Drag question
Tertiaire sector
Quartaire sector
Primaire sector
Secundaire sector
Slide 23 - Drag question
Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit is de productie per werknemer in een bepaalde tijd.
Bedrijven willen het liefst een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit.
Hoe hoger de arbeidsproductiviteit, hoe lager werkgelegenheid
Slide 24 - Slide
Arbeidsproductiviteit
Wat een persoon kan produceren in een bepaalde tijd
Formule voor arbeidsproductiviteit
Productie : gewerkte tijd = arbeidsproductiviteit
Productie : aantal werknemers = arbeidsproductiviteit
Slide 25 - Slide
Arbeidsproductiviteit berekenen
Arbeidsproductiviteit per periode =
Voorbeeld:
Een kledingfabriek produceert 120.000 t-shirts per week.
Er zijn 16 werknemers die allemaal 5 dagen per week werken.
Bereken de arbeidsproductiviteit per persoon per dag.
120.000 : 16 werknemers = 7500 per week
7500 : 5 = 1500 per dag
Slide 26 - Slide
Een scharenfabriek produceert 3.000 scharen per maand. Er zijn 25 werknemers in dienst. Bereken de arbeidsproductiviteit per maand. (Vergeet de berekening niet op te schrijven)
Slide 27 - Open question
Verhogen arbeidsproductiviteit
Gebruik maken van machines, computers etc
Scholing
Specialisatie (arbeidsverdeling)
Betere arbeidsomstandigheden
Slide 28 - Slide
Productiecapaciteit
Productiecapaciteit
onderbezetting
-> er wordt minder geproduceert, dan er maximaal geproduceert kan worden
overbezetting
-> er is productiecapaciteit te kort om aan de vraag te kunnen voorzien
Slide 29 - Slide
Arbeidsverdeling in een bedrijf
Leidinggevenden
Uitvoerenden
Hoe groter een bedrijf hoe meer arbeidsverdeling
Slide 30 - Slide
Van een ruime naar een krappe arbeidsmarkt.
Ruime arbeidsmarkt
Aanbod van arbeid is groter dan de vraag.
Krappe arbeidsmarkt
Vraag naar arbeid is groter dan het aanbod.
Slide 31 - Slide
Arbeidsmarkt
Aanbod van arbeid: werkzame beroepsbevolking/ werkzoekende beroepsbevolking.
Vraag naar arbeid: Werkgelegenheid
Slide 32 - Slide
Toename werkgelegenheid
Slide 33 - Slide
De ___________________ naar arbeid en het aanbod van arbeid noem je samen de
___________________ .
Je spreekt van een ___________________ arbeidsmarkt als het ___________________
groter is dan de vraag naar arbeid.
Is het aanbod van arbeid kleiner dan de vraag naar arbeid dan spreek je van een
___________________ arbeidsmarkt.
Arbeidsmarkt
Krappe
Ruime
Aanbod
Vraag
Slide 34 - Drag question
Soorten werkloosheid
- Conjuncturele werkloosheid
- Structurele werkloosheid
- Seizoenswerkloosheid
- Regionale werkloosheid
- Frictie werkloosheid
In between jobs
Slide 35 - Slide
Conjunctuur
Laagconjunctuur:
De economische groei ligt beneden de trend. - Er is minder vraag naar producten en diensten
- bezettingsgraad is laag
- Er wordt minder geproduceerd
- conjuncturele werkloosheid
Slide 36 - Slide
Geregistreerde werkloosheid
Alle werkzoekenden die ingeschreven staan bij het UWV tellen mee in de geregistreerde werkloosheid.
Zij krijgen als ze voldoen aan de voorwaarden, een uitkering.
Slide 37 - Slide
Er zijn verschillende soorten werkloosheid. Kies de juiste omschrijving bij de juiste soort werkloosheid
Werkloosheid die ontstaat door blijvende veranderingen.
Werkloosheid als gevolg van dalende bestedingen
Werkloosheid die in een bepaald gebied hoger is
Werkloosheid vanwege de tijd die het kost om te solliciteren
Werkloosheid omdat er maar een deel van het jaar werk is
Werklozen die zich hebben ingeschreven bij het UWV
Werklozen die zich niet hebben ingeschreven bij het UWV
Structurele werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Regionale werkloosheid
Frictie werkloosheid
Seizoenswerkloosheid
Geregistreerde werkloosheid
Verborgen werkloosheid
Slide 38 - Drag question
Gevolgen werkloosheid:
Je verliest een deel van je inkomen
Je mist contacten
Onzekerheid / nutteloosheid
Bij hoge werkloosheid sociale onrust
Kost overheid veel geld: minder belastingen en sociale premies, meer uitkeringen
Slide 39 - Slide
werkloosheid bestrijden
Werkloosheid bestrijden (vlg dia)
arbeidstijdverkorting
Omscholing en bijscholing
loonmatiging
goede kinderopvang
Slide 40 - Slide
Maatschappelijke baten: Voordelen voor de samenleving. Denk aan: mooie natuur.
Maatschappelijke kosten: Nadelen voor de samenleving. Denk aan: geluidsoverlast, luchtvervuiling en natuur wat verloren gaat door de bouw van wegen en huizen.
Maatschappelijke baten en kosten zijn moeilijk in geld uit te drukken.
- Maatschappelijke baten: Voordelen voor de samenleving. Denk aan: mooie natuur.
- Maatschappelijke kosten: Nadelen voor de samenleving. Denk aan: geluidsoverlast, luchtvervuiling en natuur wat verloren gaat door de bouw van wegen en huizen.
- Maatschappelijke baten en kosten zijn moeilijk in geld uit te drukken.