Herhaling SO H8

Herhaling voor SO H8
lesplan
leerdoelen 8.1
lesstof
oefenvragen
leerdoelen 8.2
lesstof oefenvragen
1 / 42
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling voor SO H8
lesplan
leerdoelen 8.1
lesstof
oefenvragen
leerdoelen 8.2
lesstof oefenvragen

Slide 1 - Slide

leerdoelen 8.1
Leerling kan volgend begrippen uitleggen: organen, weefel en cellen
leerling kan de onderdelen van de cel benoemen
de leerling kan de onderdelen van de cel aanwijzen
de leerling kan vier verschillende orgaanstelsels benoemen
de leerling kan de taken van de orgaanstelsel omschrijven
de leerling kan uitleggen hoe je aan energie komt
de leerling kan de formule voor verbranding opschrijven
de leerling kan uitleggen wat afvalstoffen zijn
de leerling kan beschrijven hoe het lichaam afvalstoffen kwijt raakt

Slide 2 - Slide

Cel - weefsel - orgaan - orgaanstelsel 

Slide 3 - Slide

Dierlijke cel
  • Een dierlijke cel heeft drie onderdelen:

  1. Celmembraan
  2. Cytoplasma
  3. Celkern

Slide 4 - Slide

Orgaanstelsels
Organen die samenwerken, vormen een orgaanstelsel.

Voorbeelden van orgaanstelsels:
- beenderstelsel
- Spijsverteringsstelsel
- Ademhalingsstelsel
- Bloedvatenstelsel 
- uitscheidingstelsel
- voortplantingsstelsel

Slide 5 - Slide

Het spierstelsel
  • Organen: alle spieren in je lichaam
  • Taak: Maakt beweging mogelijk
  • Zit net onder je huid 

Slide 6 - Slide

Verteringsstelsel
  • Alles wat je eet of drinkt gaat door het verteringsstelsel

  • Organen: mond, slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm en anus

  • Taak: Het klein maken van voedsel zodat de voedingsstoffen opgenomen kunnen worden.

Slide 7 - Slide

Bloedvatenstelsel
Organen:  het hart en de bloedvaten. 

Taak: Stoffen rondvervoeren

Slide 8 - Slide

Zenuwstelsel
Organen: Hersenen en zenuwen

Taak: regeling van orgaanactiviteit (bijv. samentrekken van spieren)

Slide 9 - Slide

ademhalingsstelsel

organen: neusholte, mondholte, luchtpijp, longen


taak: zuurstof in je lichaam opnemen


Slide 10 - Slide

Hoe kom je aan die energie?
Door samenwerkende orgaanstelsels
Verteringsstelsel:
Voedingsstoffen (glucose)
Ademhalingsstelsel:
Zuurstof
Bloedvatenstelsel:
Vervoert glucose en zuurstof 
naar je cellen

Dan kan verbranding plaats vinden


Slide 11 - Slide

Verbranding bij organismen
Ieder levend organisme doet altijd aan verbranding!
Verbranding is niet altijd even hoog; als je beweegt verbrand je meer/sneller
Verbranding schematisch

Slide 12 - Slide

Hoe komen spieren aan energie?
Hoe komen spieren aan energie ?

Verbranding:
Glucose + zuurstof = 
energie + koolstofdioxide + water

Slide 13 - Slide

Hoe komen spieren aan energie?

Slide 14 - Slide

Afvalstoffen kwijt raken
Afvalstoffen van de verbranding raakt je lichaam kwijt:
  • Koolstofdioxide door je longen
 
  • Water door je
- Nieren (urine)
- Huid (zweet) 
- Longen (uitademen)

Slide 15 - Slide

Organisme
Orgaanstelsel
Orgaan
Cel

Slide 16 - Drag question

Sleep de onderdelen van de dierlijke cel naar de goede plek
Celmembraan
Celkern
Cytoplasma

Slide 17 - Drag question

Wat is de taak van de celkern?
A
Geeft vorm aan de cel
B
Geeft stevigheid aan de cel
C
Regelt alles wat er in de cel gebeurt.

Slide 18 - Quiz

Welke orgaanstelsels zie je hier?
Ademhalingsstelsel
bloedvatenstelsel
Spijsverteringsstelsel
spierenstelsel

Slide 19 - Drag question

mond, slokdarm, lever, maag, dunne darm, dikke darm, anus
neusholte, mondholte, luchtpijp, long
bloedvaten, hart
hersenen, ruggenmerg, zenuwen
Bloedvatenstelsel
Ademhalingsstelsel
Verteringsstelsel
Zenuwstelsel

Slide 20 - Drag question

Maak de reactievergelijking van verbranding kloppend.
+
+
  _______>
verbranding
koolstofdioxide
zuurstof
water
glucose

Slide 21 - Drag question

een beetje
Veel
Hoe veel verbranding?

Slide 22 - Drag question

Leerdoelen 8.2
De leerling kan beschrijven hoe bij het inademen de borstkas beweegt
De leerling kan beschrijven hoe bij het uitademen de borstkas beweegt
de leerling kan de onderdelen van het ademhalingsstelsel benoemen en aanwijzen
de leerling kan beschrijven hoe zuurstof en koolstof dioxide het bloed in gaat en eruit gaat
de leerling kan drie manieren noemen hoe je beter kan ademen

Slide 23 - Slide

Borstademhaling
Inademen
uitademen

Slide 24 - Slide

1. inademen rib/borst

  • ribben kantelen omhoog
  • borstkas wordt breder

Bij beide manieren inademen:
  • longen worden groter
  • luchtdruk wordt kleiner, 
  • lucht stroomt naar binnen
2. inademen middenrif / buik

  • middenrif wordt platter
  • borstkas wordt naar beneden toe groter


Slide 25 - Slide

Het ademhalingsstelsel
anatomie

Slide 26 - Slide

Longblaasjes
De bronchiën vertakken zich in steeds kleinere buisjes en eindigen in longblaasjes

De longblaasjes lijken op trosjes druiven


Slide 27 - Slide

Longblaasjes
  • Aan het uiteinde van de  luchtpijptakjes liggen longblaasjes
  • Hier vind gaswisseling plaats
  • Zuurstof gaat uit de longblaasjes naar het bloed
  • Koolstofdioxide gaat uit het bloed naar de longblaasjes

Slide 28 - Slide

Gaswisseling
Zuurstof van longblaasje naar bloed'
Koolstofdioxide van bloed naar longblaasje

Slide 29 - Slide

Voordelen neusademhaling

Slide 30 - Slide

Zet de onderdelen op de juiste plek
neusholte
luchtpijp
long
middenrif
huig
longblaasje

Slide 31 - Drag question

Welke taak heeft het ademhalingsstelsel?
A
Aansturen van organen en spieren
B
Kleinmaken van voedsel tot voedingsstoffen
C
Opnemen van zuurstof en afgeven van koolstofdioxide
D
Vervoeren van zuurstod

Slide 32 - Quiz

Inademen met de borstademhaling gebeurt in vier stappen.  Zet de stappen in de goede volgorde.
1
2
3
4
Het middenrif spant zich aan en beweegt omlaag.
De borstholte wordt groter.
De longen worden groter.
Lucht stroomt naar binnen.

Slide 33 - Drag question

Bij inademen.......
A
ontspant het midden rif zich
B
trekt het middenrif samen
C
doet het middenrif niks
D
zet het middenrif uit

Slide 34 - Quiz

Wat gebeurt er als je uitademt? Bij uitademing gaan:
A
middenrif bol, ribben omlaag
B
middenrif bol, ribben omhoog
C
middenrif plat, ribben omlaag
D
middenrif plat, ribben omhoog

Slide 35 - Quiz

Mondademhaling is gezonder dan neusademhaling.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quiz

Bij het uitademen wordt je ribbenkast...
A
Kleiner
B
Groter

Slide 37 - Quiz

waarom is neusademhaling gezonder dan mondademing
A
Je neus warmt de ingeademde lucht op en reinigt het.
B
Door je neus kun je meer lucht in ademen dan je mond.
C
Door je mond kunnen meer giftige stoffen komen

Slide 38 - Quiz

Wat is GEEN voordeel van neusademhaling?
A
Lucht wordt verwarmd
B
Lucht wordt vochtig
C
Lucht bevat meer zuurstof
D
Lucht wordt gezuiverd

Slide 39 - Quiz

De weg van de neusademhaling in de juiste volgorde is?
A
neus, bronchie, luchtpijp, longblaasjes
B
neus, bronchie, longblaasjes, luchtpijp
C
neus, luchtpijp, bronchie, longblaasjes
D
neus, luchtpijp, longblaasjes, bronchie

Slide 40 - Quiz

1. Neusademhaling:
Meer kans op waarschuwing bij schadelijke gassen

2. Binnenstromende lucht blijft droog bij een
mondademhaling
A
beide waar
B
beide niet waar
C
1. waar 2. niet waar
D
1. niet waar 2. waar

Slide 41 - Quiz

Einde
Nog vragen?

Maak via de digitale leeromgeving de test jezelf van 8.1 en 8.2

Slide 42 - Slide