afronden thema 1 (begrippenlijst) + start werkvorm thema 2 + UL 2.1 + 2.2 korte herhaling(Verkort lesrooster)

Planning
  • begrippenlijst 1.4+1.5+1.6

  • nakijken blz. 76 + 77

  • start thema 2

  • uitleg 2.1
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Planning
  • begrippenlijst 1.4+1.5+1.6

  • nakijken blz. 76 + 77

  • start thema 2

  • uitleg 2.1

Slide 1 - Slide

pak je begrippenlijst erbij!
timer
1:00

Slide 2 - Slide

begrippenlijst 1.4
chromosoom = Een lange keten van DNA en eiwit (in de celkern).
chromosomenpaar = Alleen in lichaamscellen komen chromosomen in tweetallen voor. Deze chromosomen van een paar bevatten informatie voor dezelfde erfelijke eigenschappen.
DNA = Stof waarin de informatie voor de erfelijke eigenschappen is opgeslagen.
erfelijke eigenschap = Een eigenschap die je via DNA krijgt van je ouders.
lichaamscel = Een cel waarin de chromosomen in paren voorkomen, hierdoor is het aantal chromosomen is altijd een even getal.

Slide 3 - Slide

begrippenlijst 1.5
celdeling = Het cytoplasma deelt zich in tweeën zodat twee cellen ontstaan. Dit is de laatste stap van de gewone celdeling.
dochtercellen = 2 nieuwe cellen die ontstaan na celdeling.
gewone celdeling  = (mitose) Uit een moedercel ontstaan 2 dochtercellen, met dezelfde chromosomenparen als de moedercel.
kerndeling = De 2 DNA-ketens van elk chromosoom worden van elkaar getrokken, de celkern deelt zich in tweeën.
kopiëren = Als voorbereiding op de kerndeling vormt elk chromosoom een kopie van zichzelf.
mitose
Gewone celdeling. Uit een moedercel ontstaan twee dochtercellen met dezelfde chromosomenparen
als de moedercel.
moedercel
Cel die zich deelt.
plasmagroei
Toename van de hoeveelheid cytoplasma in een dochtercel.
spiraliseren (opkrullen)
Chromosomen worden korter en dikker doordat ze zich oprollen als een spiraal.

Slide 4 - Slide

begrippenlijst 1.5
moedercel = Cel die zich deelt.
plasmagroei = Toename van de hoeveelheid cytoplasma in een dochtercel.
spiraliseren (opkrullen) = Chromosomen worden korter en dikker doordat ze zich oprollen als een spiraal.

Tip; zorg dat je visueel +tekstueel hebt hoe mitose gaat  (boek 3A; blz 31 + 32)

Slide 5 - Slide

begrippenlijst 1.6
eicel = de vrouwelijke geslachtscel.
geslachtscel = de voortplantingscel met één chromosoom van elk chromosomenpaar.
geslachtschromosomen = Dat is het chromosomenpaar dat bepaalt of een baby een jongen of een meisje is.
meiose (reductiedeling): de vorming van geslachtscellen. Elke dochtercel krijgt de helft van elk chromosomenpaar.
reductiedeling (meiose): vorming van geslachtscellen. Elke dochtercel krijgt de helft van elk chromosomenpaar.
X-chromosoom
Vrouwelijk geslachtschromosoom.
XX
Geslachtschromosomenpaar van een meisje.
XY
Geslachtschromosomenpaar van een jongen.
Y-chromosoom
Mannelijk geslachtschromosoom.
zaadcel
Mannelijke geslachtscel.

Slide 6 - Slide

begrippenlijst 1.6
X-chromosoom = het vrouwelijk geslachtschromosoom.
XX = Het geslachtschromosomenpaar van een meisje.
XY = het geslachtschromosomenpaar van een jongen.
Y-chromosoom = het mannelijk geslachtschromosoom.
zaadcel = de mannelijke geslachtscel.

Slide 7 - Slide

Pak je boek;
Ga naar blz. 76 + 77
timer
1:00

Slide 8 - Slide

opdracht 1
  1. Eicellen en zaadcellen zijn geslachtscellen
  2. Een lichaamscel van een mens bevat 46 chromosomen.
  3. Een geslachtscel van een mens bevat 23 chromosomen.
  4. Een bevruchte eicel van een mens bevat 46 chromosomen.
  5. In een lichaamscel komen de chromosomen in paren voor.
  6. In een geslachtscel komen de chromosomen enkelvoudig voor.
  7. Hoeveel chromosomen in een lichaamscel van een meisje zijn afkomstig  van de moeder? de helft.

Slide 9 - Slide

opdracht 2
  1. eicel
  2. anders dan

opdracht 3
  • a.      1= slagader
  •           2 = haarvat
  •           3 = ader
  • b.      1 = naar het hart toe
  •           2 = van het hart af
  •           3 = haarvaten 



 opdracht 4
  •         a. infectie
  •         b.  C (virsu)
  •         c. celdeling
  •              ongeslachtelijk
  •         d.  E (vochtig)
  •               F (warm)
  •         e. condoom




opdracht 6

Slide 10 - Slide

opdracht 5
  • a. van beide ouders evenveel
  • b. een deel van de eigenschappen
  • c. nee 

opdracht 6
  • = A + C + D + E 



opdracht 5
  • a. van beide ouders evenveel
  • b. een deel van de eigenschappen
  • c. nee 

opdracht 6
  • = A + C + D + E 

Slide 11 - Slide

Boek dicht op tafel!
Inloggen op deze lessonup.....
timer
1:10

Slide 12 - Slide

Voor we beginnen met thema 2;
respect voor elkaar en de onderwerpen!

Slide 13 - Slide

Hoe vind jij het om het over dit thema te hebben?
Heel erg ongemakkelijk
Een beetje ongemakkelijk
Neutraal
Niet ongemakkelijk
Echt totaal niet ongemakkelijk

Slide 14 - Poll

Waarom?!
Waarom natuur?

Slide 15 - Slide

Wat is het verschil tussen seksualiteit en voortplanting?

Slide 16 - Open question

Welk woorden weet jij allemaal voor het mannelijk geslachtsorgaan?

Slide 17 - Mind map

Welk woorden weet jij allemaal voor het vrouwelijk geslachtsorgaan?

Slide 18 - Mind map

Welke woorden weet jij allemaal voor 'seks hebben' met iemand?

Slide 19 - Mind map

Puberteit (leeftijd?)
Bekijk het filmpje
Schrijf tijdens het kijken op in je schrift wat er allemaal verandert in de puberteit

Jongen
Meisje

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Geslachtskenmerken: primair en secundair
Primaire geslachtskenmerken:
Aanwezig bij de geboorte:
Meisje: schaamlippen, vagina
Jongen: penis, balzak

Secundaire geslachtskenmerken:
Ontstaan in de puberteit. 
Meisje: borsten, ronde vormen
Jongen: borsthaar, baardhaar, baard in de keel

Slide 22 - Slide

Mannelijke geslachtsorgaan (voorkant)

Slide 23 - Slide

Mannelijke geslachtsorgaan (zijkant)

Slide 24 - Slide

Mannelijk geslachtsorgaan (schuin)

Slide 25 - Slide

Vrouwelijk geslachtsorgaan

Slide 26 - Slide

Vrouwelijk geslachtsorgaan

Slide 27 - Slide

Vrouwelijk geslachtsorgaan

Slide 28 - Slide

Zaadcellen/eicellen

Slide 29 - Slide

Secundaire geslachtskenmerken zijn:
A
Lichaamshaar, gespierd, lage stem
B
Vagina, schaamlippen
C
Penis, ballen, schaamhaar
D
Borsten, brede heupen en vagina

Slide 30 - Quiz

Zijn de schaamlippen van de vrouw een primaire geslachtskenmerk of een secundaire geslachtskenmerk?
A
Primaire geslachtskenmerk
B
Secundaire geslachtskenmerk

Slide 31 - Quiz

Intersekse wordt in dit hoofdstuk niet besproken, maar;

Dit houdt in dat iemand zowel mannelijke als vrouwelijk geslachtskenmerken heeft. 


Bij mensen is dat 1 op 200.000 geboortes

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Huiswerk voor volgende les = 

Maak in je papieren boek van thema 2;
  • van basisstof 2.1 -  
  • opdracht 1 t/m 5 (blz. 80)
  • van basisstof 2.2 - 
  • opdracht 1 t/m 5 (blz. 86)

Slide 34 - Slide