Les 1 en 2: LV GT3

Les 1-2-3 leesvaardigheid
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 1-2-3 leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Herhaling 

Eén of twee woorden of de hele zin nog een keer zeggen voor extra nadruk



Hij is altijd en altijd ziek.

Overdrijving

- Groter, beter of erger maken
(extra nadruk geven op een emotie of een mening).
- Om humoristisch te zijn
- Niet letterlijk nemen.

Ik verveel me dood vandaag.

Slide 8 - Slide

Overdrijving of herhaling?
Voor de zoetste verleidingen ga je naar de chocoladefontein
A
overdrijving
B
herhaling

Slide 9 - Quiz

Herhaling of overdrijving?
Mijn nieuwe schoenen zijn zo groot, de hele wereld past eronder!
A
overdrijving
B
herhaling

Slide 10 - Quiz

Herhaling of overdrijving?
En dan, wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant?
A
overdrijving
B
herhaling

Slide 11 - Quiz

Herhaling of overdrijving?

Tot in de wolken heb ik je gezocht
A
herhaling
B
overdrijving

Slide 12 - Quiz

Herhaling of overdrijving?

Ik sta hier al eeuwen te wachten.
A
Herhaling
B
Overdrijving

Slide 13 - Quiz

Herhaling of overdrijving?

‘Wil je daar nu echt, echt mee stoppen’!
A
herhaling
B
overdrijving

Slide 14 - Quiz

Kijken, kijken, niet kopen!
De schrijver versterkt zijn tekst hier door ...
A
Herhaling
B
Overdrijving

Slide 15 - Quiz

Herhaling of overdrijving?

De regen viel met bakken uit de lucht.
A
Herhaling
B
Overdrijving

Slide 16 - Quiz

Wat is een GEEN voorbeeld van een overdrijving
A
De dag duurde zo lang dat ik in slaap viel
B
Het was een eindeloos durende dag
C
Het was een doodsaaie dag
D
Het was een leuke dag

Slide 17 - Quiz

Maak nu zelf een zin waar herhaling in voorkomt.

Slide 18 - Open question

Maak nu zelf een zin waar overdrijving in voorkomt.

Slide 19 - Open question

Aan de slag 
Maken:
Les 1: 1-11 (9 niet)
Les 2: 1 t/m 10

Je maakt de opdrachten in je schrift!






Slide 20 - Slide