This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Lezen hoofdstuk 1
Onderwerp en deelonderwerp
Slide 1 - Slide
Bekijk de tekst Wat is het onderwerp van de tekst?
A
India
B
meisjes
C
stop kindermisbruik
D
Yolante Sneijder Cabau
Slide 2 - Quiz
Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.
Slide 3 - Quiz
Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gevonden pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
wetenschappers in Schotland
D
dino's leefden in een gezin
Slide 4 - Quiz
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gezond eten
B
gezonde kantine
C
overgewicht bij jongeren
D
pauze op de middelbare school
Slide 5 - Quiz
wat is een deelonderwerp?
A
mening van de schrijver
B
onderwerp van een alinea
C
onderwerp van de hele tekst
D
onderwerp van de inleiding
Slide 6 - Quiz
Deelonderwerpen
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot
Slide 7 - Quiz
7. Wat is het verschil tussen het onderwerp en een deelonderwerp?
A
Onderwerp is de titel
B
Deelonderwerp bestaat niet
C
Deelonderwerp > alinea, onderwerp > tekst
D
Onderwerp > alinea, deelonderwerp > tekst
Slide 8 - Quiz
Leg het verschil tussen onderwerp en deelonderwerp uit.
Slide 9 - Open question
Een tekst gaat over sport. Wat zou een voorbeeld van een deelonderwerp kunnen zijn?
Slide 10 - Open question
Lezen hoofdstuk 2
Hoofdzaken en bijzaken
Slide 11 - Slide
Mijn moeder werkt in het ziekenhuis als kinderarts. Ze gaat elke dag met de fiets naar haar werk. Wat is hoofdzaak?
A
Mijn moeder werkt in het ziekenhuis als kinderarts.
B
Ze gaat elke dag met de fiets naar haar werk.
Slide 12 - Quiz
Hoe noem je de belangrijkste informatie van een tekst?
Slide 13 - Open question
Vul de zin met de juiste woorden aan.
De belangrijkste informatie staat meestal in de […] en in de […] zin van een alinea.
Slide 14 - Open question
Wat betekent geaccepteerd?
A
Gevolgd
B
(iets) goed gevonden
C
lief gevonden
Slide 15 - Quiz
‘Ik heb miljoenen betaald, ik heb zelfs drie coaches ontslagen, maar uiteindelijk ligt de schuld bij jullie. Jullie geven meer om je mooie auto’s en dure huizen dan de club’, aldus Marinakis.
Lees je hierboven vooral hoofdzaken of bijzaken?
A
hoofdzaken
B
bijzaken
Slide 16 - Quiz
Hoofdstuk 3
Samenhang in een tekst
Slide 17 - Slide
Waarom gebruiken schrijvers signaalwoorden?
A
Om te voorspellen hoe de tekst gaat aflopen.
B
Om te laten zien wat zinnen met elkaar te maken hebben
C
om de tekst levendiger te maken.
D
om de lezer te waarschuwen voor belangrijke zaken
Slide 18 - Quiz
Noem twee woorden die een tegenstelling aangeven
Slide 19 - Open question
Welke vier signaalwoorden geven een opsomming aan?:
Vanochtend toen ik wakker werd, poetste ik eerst mijn tanden. Daarna heb ik mij aangekleed en ben ik beneden gaan ontbijten. Vervolgens heb ik mijn hond uitgelaten. Ik ben ten slotte op de fiets naar school gegaan.
Slide 20 - Open question
Als blusstof kunnen drie dingen worden gebruikt: water met schuim, bluspoeder en koolzuurgas. De meest gebruikte blusstof is bluspoeder.
Hierboven staat een opsomming. Waarvan is het een opsomming?