This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Lezen hoofdstuk 1
Onderwerp en deelonderwerp
Slide 1 - Slide
Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.
Slide 2 - Quiz
Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gevonden pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
wetenschappers in Schotland
D
dino's leefden in een gezin
Slide 3 - Quiz
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
supermodel Doutzen Kroes
B
optredens van bekende artiesten
C
actie van Dance4Life
D
inzameling van 350 duizend euro
Slide 4 - Quiz
wat is een deelonderwerp?
A
mening van de schrijver
B
onderwerp van een alinea
C
onderwerp van de hele tekst
D
onderwerp van de inleiding
Slide 5 - Quiz
Deelonderwerpen
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot
Slide 6 - Quiz
Een tekst gaat over social media. Wat zouden deelonderwerpen kunnen zijn?
Slide 7 - Open question
7. Wat is het verschil tussen het onderwerp en een deelonderwerp?
A
Onderwerp is de titel
B
Deelonderwerp bestaat niet
C
Deelonderwerp > alinea, onderwerp > tekst
D
Onderwerp > alinea, deelonderwerp > tekst
Slide 8 - Quiz
De hoofdzaken van een tekst lees je in de […], in het slot en in de belangrijkste zin
A
bijzaken
B
inleiding
C
tussenkopjes
D
vetgedrukte woorden
Slide 9 - Quiz
Een tekst bestaat uit 7 alinea's. Welke alinea's vormen dan het middenstuk?
A
1 t/m 7
B
2 t/m 7
C
2 t/m 6
D
3 t/m 5
Slide 10 - Quiz
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gezond eten
B
gezonde kantine
C
overgewicht bij jongeren
D
pauze op de middelbare school
Slide 11 - Quiz
Lezen hoofdstuk 2
Hoofdzaken en bijzaken
Slide 12 - Slide
Hoofdzaken
Slide 13 - Mind map
Mijn moeder werkt in het ziekenhuis als kinderarts. Ze gaat elke dag met de fiets naar haar werk. Wat is hoofdzaak?
A
Mijn moeder werkt in het ziekenhuis als kinderarts.
B
Ze gaat elke dag met de fiets naar haar werk.
Slide 14 - Quiz
Voorbeelden in een tekst zijn altijd bijzaken?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quiz
Hoe noem je de belangrijkste informatie van een tekst?
Slide 16 - Open question
Vul de zin met de juiste woorden aan.
De belangrijkste informatie staat meestal in de […] en in de […] zin van een alinea.
Slide 17 - Open question
De bron van een tekst is: Naar: Doortje Smithuijsen, nrc.nl, 22 februari 2018 https://www.nrc.nl/nieuws/2018/02/22/een-lekker-ongezond-tintje-van-de-zonnebank-a1593249
Wat voor soort tekst is het?
A
achtergrondartikel
B
ingestuurde brief
C
interview
D
nieuwsbericht
Slide 18 - Quiz
Wat betekent geaccepteerd?
A
Gevolgd
B
(iets) goed gevonden
C
lief gevonden
Slide 19 - Quiz
Wat is hoofdzaak?
A
De eigenaar besloot na het gelijkspel tegen Levadiakos dat de hele selectie dit seizoen niet meer in actie mag komen.
B
Ook gaf hij de spelers een boete van maar liefst 400.000 euro.
C
‘Ik heb jullie nu lang genoeg geaccepteerd.
D
Vertrek en ga maar met vakantie’, liet Marinakis vastleggen in de media.
Slide 20 - Quiz
‘Ik heb miljoenen betaald, ik heb zelfs drie coaches ontslagen, maar uiteindelijk ligt de schuld bij jullie. Jullie geven meer om je mooie auto’s en dure huizen dan de club’, aldus Marinakis.
Lees je hierboven vooral hoofdzaken of bijzaken?
A
hoofdzaken
B
bijzaken
Slide 21 - Quiz
1. De eigenaar heeft laten weten jeugdspelers te willen doorschuiven om de overige wedstrijden toch een volwaardig team in het veld te kunnen brengen. 2. Volgens Marinakis houden de jeugdspelers veel meer van Olympiakos en zijn supporters dan de spelers van het eerste elftal.
Wat is de belangrijkste zin
A
eerste zin
B
tweede zin
Slide 22 - Quiz
Wat is het tekstdoel? Bron= nos.nl, 3 april 2018
A
informeren
B
mening geven
C
instrueren
D
overhalen
Slide 23 - Quiz
Wat is het tekstsoort? Bron= uit Sevendays, 2018
A
tijdschriftartikel
B
krantenartikel
C
nieuwsbericht
D
folder
Slide 24 - Quiz
Wat is de belangrijkste zin van alinea 4
A
Niels Steenbakker (28) haalde de kaasboerderij over om samen een webshop op te zetten.
B
Het eerste jaar ging het aardig, het tweede jaar was er ook wel wat interesse, maar dit jaar loopt het gigantisch uit de hand.
C
‘Plots ging een bericht over onze kaasletters viraal’, verklaar Steenbakker, die het nog steeds niet kan geloven.’
Slide 25 - Quiz
Hoofdzaak of bijzaak? Een kaasletter is een groot stuk kaas in de vorm van een letter.
A
hoofdzaak
B
bijzaak
Slide 26 - Quiz
Hoofdzaak of bijzaak? De kaasletter kost 8,95 euro.
A
hoofdzaak
B
bijzaak
Slide 27 - Quiz
De bron van een tekst is: www.nos.nl Wat is het tekstsoort?
A
artikel
B
instructie
C
nieuwsbericht
D
reactie op een website
Slide 28 - Quiz
Hoofdstuk 3
Samenhang in een tekst
Slide 29 - Slide
signaalwoorden tegenstelling
Slide 30 - Mind map
Signaalwoorden opsomming
Slide 31 - Mind map
Ik vind het leuk om uit te gaan. Allereerst vind ik het leuk om mijn haren mooi te maken. Daarnaast vind ik het leuk om mij leuk aan te kleden. Bovendien vind ik het gezellig om dit met vriendinnen te doen. Welk tekstverband herken je?
A
opsomming
B
tegenstelling
Slide 32 - Quiz
Ik vind het leuk om uit te gaan. Allereerst vind ik het leuk om mijn haren mooi te maken. Daarnaast vind ik het leuk om mij leuk aan te kleden. Bovendien vind ik het gezellig om dit met vriendinnen te doen.
Welke signaalwoorden voor een opsomming herken je?
Slide 33 - Open question
Waarom gebruiken schrijvers signaalwoorden?
A
Om te voorspellen hoe de tekst gaat aflopen.
B
Om te laten zien wat zinnen met elkaar te maken hebben
C
om de tekst levendiger te maken.
D
om de lezer te waarschuwen voor belangrijke zaken
Slide 34 - Quiz
Noem twee woorden die een tegenstelling aangeven
Slide 35 - Open question
Welke vier signaalwoorden geven een opsomming aan?:
Vanochtend toen ik wakker werd, poetste ik eerst mijn tanden. Daarna heb ik mij aangekleed en ben ik beneden gaan ontbijten. Vervolgens heb ik mijn hond uitgelaten. Ik ben ten slotte op de fiets naar school gegaan.
Slide 36 - Open question
Als blusstof kunnen drie dingen worden gebruikt: water met schuim, bluspoeder en koolzuurgas. De meest gebruikte blusstof is bluspoeder.
Hierboven staat een opsomming. Waarvan is het een opsomming?
A
een opsomming van stoffen
B
een opsomming van blusstoffen
C
er staat geen opsomming
Slide 37 - Quiz
Lezen H4, en 6
Meningen, feiten en argumenten
weet wat je leest
tekst en publiek
Slide 38 - Slide
Het aantal gevallen van huidkanker blijft toenemen: jaarlijks komen er zo’n tweeduizend gevallen bij: een stijging van vijf procent per jaar. Huidkanker is al jaren de meest voorkomende vorm van kanker in Nederland.
Staan hierboven vooral feiten of meningen?
A
feiten
B
meningen
Slide 39 - Quiz
Voor welk publiek een tekst bedoeld is, kun je zien aan: onderwerp, taalgebruik, bron en […].
Maak de zin af.
Slide 40 - Open question
De bron is: www.mijnpuber.nl, op 22 augustus 2012 Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen
Slide 41 - Quiz
Naar: www.mijnpuber.nl, op 22 augustus 2012 Voor welk publiek is deze tekst geschreven
A
voor kinderen
B
voor volwassenen
C
voor ouders met pubers
D
voor iedereen
Slide 42 - Quiz
Naar: www.mijnpuber.nl, op 22 augustus 2012 Voor welk publiek is deze tekst geschreven? Leg je antwoord uit.
Slide 43 - Open question
Wat is een feit?
Slide 44 - Open question
Wat is een mening?
Slide 45 - Open question
Met een feit kun je het eens of oneens zijn?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 46 - Quiz
Wat is een argument?
Slide 47 - Open question
Met een argument kun je het eens of oneens zijn?
A
waar
B
niet waar
Slide 48 - Quiz
Met een mening kun je het eens of oneens zijn?
A
waar
B
niet waar
Slide 49 - Quiz
Ik vind dat ongezond eten duurder moet worden, omdat minder mensen het dan kopen.