persoonsvorm tegenwoordige tijd

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

START



- je weet dat de persoonsvorm een werkwoord is




taalverzorging
spelling

Slide 2 - Slide

pv in de tegenwoordige tijd
1. Wie of wat doet iets?
Is het enkelvoud (ik, jij, hij, zij) of meervoud (wij, zij, jullie)?
2. Bij enkelvoud schrijf je:
– bij ik: de ik-vorm: ik val, ik fiets
– bij jij, hij, zij: ik-vorm + t: jij valt, jij fietst
3. Bij meervoud schrijf je:
– het hele werkwoord: jullie vallen, wij fietsen

Slide 3 - Slide

pv in de tegenwoordige tijd
Doet iets of iemand anders iets? 
Bijvoorbeeld een ding of een naam? 
Schrijf dan hetzelfde als bij hij. 

Bijvoorbeeld: hij valt, de steen valt, Pleun valt.

Slide 4 - Slide

Noteer de persoonsvorm.

Rachel herkent de melodie van dat muziekstuk.

Slide 5 - Open question

Noteer de persoonsvorm.
Kim en Sep klimmen met een ladder in hun boomhut.

Slide 6 - Open question

Noteer de persoonsvorm.

De jongens klagen over de opstelling.

Slide 7 - Open question

Noteer de persoonsvorm.

De hond spartelt in het koude water.

Slide 8 - Open question

Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?

In de garage staat oude rommel.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 9 - Quiz

Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?

Fuad bakt vaak zelf een pizza.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 10 - Quiz

Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?

Thijs en Lucas fietsen samen naar school.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 11 - Quiz

Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?

Wij gaan dit weekend eten bij de buren.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 12 - Quiz

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

Ellen en een jongen (lopen) de lift van de winkel in.

Slide 13 - Open question

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

De lift (staan) ineens met een schok stil.

Slide 14 - Open question

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

Gelukkig (hebben) Ellen haar mobieltje bij zich.

Slide 15 - Open question

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

Ze (blijven) rustig op hulp wachten.

Slide 16 - Open question

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

De jongen (lezen) zenuwachtig de voorschriften aan de wand.

Slide 17 - Open question

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

Na een half uur (bevrijden) de brandweer hen.

Slide 18 - Open question