This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Goedemiddag allemaal!
Slide 1 - Slide
Hoe was het in de sneeuw gisteren?
A
Fijn, ik heb heerlijk buiten gespeeld!
B
Fijn, maar wel een beetje koud.
C
Veel te weinig sneeuw.
D
Ik ben lekker binnen gebleven.
Slide 2 - Quiz
Lesdoelen van vandaag:
- je leert wat een verwijswoord is
- je weet hoe je een verwijswoord gebruikt
- je herkent waar een verwijswoord naar verwijst
- je kan een verwijswoord toepassen
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Een verwijswoord....
Verwijst naar één of meer woorden uit de tekst
Zorgt voor afwisseling in de tekst
Kun je vaak vervangen door een naam, plaats of ding
Slide 5 - Slide
Mevrouw Zoethout en meneer Hekkema fietsen naar school
Mevrouw Jansen en meneer De Bie fietsen naar school.
Mevrouw Jansen en meneer De Bie zijn moe als ze op school aankomen.
Zij zijn moe als ze op school aankomen.
Slide 6 - Slide
de-woorden en het-woorden
Bij de-woorden horen de verwijswoorden: hij-hem-zijn-die-zij-ze-haar-die De juf geeft les. Zij geeft les. Bij het-woorden horen de verwijswoorden: het-dat-dit Het fietspad is bevroren. Het is glad.
Slide 7 - Slide
Ellen en Simon hebben trek, ze kopen een grote zak chips bij de Aldi. Het verwijswoord is:
A
ze
B
chips
C
een
D
grote
Slide 8 - Quiz
Als de zak leeg is gooien ze hem weg.
A
ze verwijst naar weggooien
B
hem verwijst naar de zak
C
leeg verwijst naar weggooien
D
weg verwijst naar gooien
Slide 9 - Quiz
Simon en Ellen zijn tevreden, Simon en Ellen hebben hun buik weer vol. Simon en Ellen ......