3H3-donderdag 4 februari

Inhoud van de les:
donderdag 4 februari

-présent, passé composé en de futur van de regelmatige werkwoorden op -er/-ir/-re (Herhaling)
-Afmaken opdrachten (als je deze nog niet af had)
-Leren vocabulaire E+F
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Inhoud van de les:
donderdag 4 februari

-présent, passé composé en de futur van de regelmatige werkwoorden op -er/-ir/-re (Herhaling)
-Afmaken opdrachten (als je deze nog niet af had)
-Leren vocabulaire E+F

Slide 1 - Slide

le présent
le passé composé
le futur simple
de tegenwoordige tijd
de verleden tijd
de toekomstige tijd
bestaat uit: stam+ uitgangen
bestaat uit vervoegd hulpwerkwoord+ voltooid deelwoord
bestaat uit een stam+ uitgangen die lijken op het werkwoord 'avoir'
je parle
j'ai parlé
je vais parler

Slide 2 - Drag question

Le présent: de tegenwoordige tijd
Moet je kennen van drie groepen regelmatige werkwoorden.
werkwoorden op -er
werkwoorden op -ir
werkwoorden op -re

Slide 3 - Slide

Regelmatige werkwoorden -er, -ir, -re
Alle werkwoorden uit deze drie groepen vervoeg je door:
1. De stam op te schrijven
2. De uitgang toe te voegen

Slide 4 - Slide

Hoe vind je de stam?
Voor werkwoorden op -er -> haal 'er' van het hele werkwoord af.
parler->parl
trouver->trouv
Voor werkwoorden op -ir -> haal 'ir' van het hele werkwoord af.
choisir-> chois
remplir-> rempl
Voor werkwoorden op -re ->  haal -re van het hele werkwoord af.
rendre-> rend
répondre-> répond

Slide 5 - Slide

Wat zijn de uitgangen? 

Slide 6 - Slide

Dus:
ik geef:
geven-> donner
stam: don
uitgang van 'je' bij werkwoorden op -er : e

Je donne 

Slide 7 - Slide

Dus:
wij kiezen
kiezen -> choisir
stam: chois
Uitgang van 'nous' bij werkwoorden op -ir : issons

Nous choisissons

Slide 8 - Slide

Dus:
zij antwoorden
antwoorden -> répondre
stam: répond

Uitgang van 'ils' bij werkwooden op -re : ent

Ils répondent 

Slide 9 - Slide

De passé composé: wat weet je nog?

Slide 10 - Mind map

Le passé composé
Altijd twee:
1. Een vervoegd hulpwerkwoord
2. Een voltooid deelwoord 

Slide 11 - Slide

Het hulpwerkwoord:
In principe:
- Gebruik je in het Nederlands hebben? --> In het Frans avoir.
-Gebruik je in het Nederlands zijn? --> In het Frans être 

Slide 12 - Slide

Noteer het rijtje van avoir en het rijtje van être in de tegenwoordige tijd.

Slide 13 - Open question

Het voltooid deelwoord
Voor werkwoorden op -er:
Haal de -r eraf. Zet een accent op de laatste e.
parler --> parlé

Voor werkwoorden op -ir:
Haal de -r eraf. Klaar.
choisir--> choisi

Voor werkwoorden op -re:
Haal de -re eraf. Zet een u neer.
Répondre --> répondu

Slide 14 - Slide

Le futur simple

Slide 15 - Slide

Hoe zat het ook al weer?

Slide 16 - Mind map

Le futur simple
Vervoeging= hele werkwoord + uitgangen (die lijken op de vervoeging van avoir)



Slide 17 - Slide

Voorbeelden:

Slide 18 - Slide

Samenvatten:

Slide 19 - Slide

It's learning document
Kijk mee naar het document op it's learning. 

Slide 20 - Slide

Huiswerk:
-Bestuderen grammatica.
-Afmaken 13cde, 14a
-Leren vocabulaire E+F

Slide 21 - Slide