Een zout bestaat uit positieve en negatieve ionen. Deze ionen samen vormen een ionrooster. De bindingen tussen de ionen heten ionbindingen. Een ionbinding is een zeer sterke binding.
Slide 6 - Slide
Natriumchloride (NaCl)
Metaal-ion = natrium. Staat 1 elektron af, wordt Na+.
Niet-metaal ion = chloor. Neemt 1 elektron op, wordt Cl-.
Namen: natrium-ion en chloride-ion
Zout heet natriumchloride, NaCl.
Formule van een zout noem je de verhoudingsformule (niet molecuulformule!).
Slide 7 - Slide
Verhoudingsformule
Slide 8 - Slide
Verhoudingsformule
Slide 9 - Slide
Verhoudingsformule
De verhoudingsformule van IJzer(III)sulfaat is;
WAAROM? -->
Schrijf de aantekening op het bord mee in je schrift.
(zie tabel 1 op p. 16 wb deel 4B voor de ionen)
Slide 10 - Slide
Verhoudingsformule
Geef de verhoudingsformule van:
1. Bariumoxide
2. Magnesiumfosfaat
3. Natriumsulfide
4. Ijzer(III)chloride
5. zilvercarbonaat
6. ammoniumjodide
Probeer eerst samen in 2-tallen (ca. 10 min),
daarna bespreken we het op het bord.
Tip: gebruik tabel 1 op p. 16 (wb deel 4B)
Slide 11 - Slide
Aan de slag!
Maak de opdrachten van 4.1
(is hw voor de volgende les)
Je mag zachtjes overleggen met degene naast je.
4.1 al af? --> Ga dan verder met de opdrachten van H4 waar je was gebleven.