Dwarsdoorsnede taalverzorging H1-6

Hoofdletters en leestekens
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 2 - Open question

Juist of onjuist?
Ik zei: "Maak maar een afspraak bij de tandarts!"
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Waarom gebruik je een uitroepteken?
A
Dat staat leuk.
B
Dat hoort zo!
C
Dat geeft een zin extra nadruk.
D
Dan maak je iets duidelijk.

Slide 4 - Quiz

Lidwoord en zelfstandig naamwoord 

Slide 5 - Slide

Welke woorden zijn lidwoorden?

Slide 6 - Open question

Zelfstandig naamwoord?

Slide 7 - Mind map

Welke woorden zijn zelfstandige naamwoorden?
Op het schuine dak heeft mijn vader veel zonnepanelen geplaatst.
A
schuine dak, vader
B
dak, vader
C
het dak, vader, zonnepanelen
D
dak, vader, zonnepanelen

Slide 8 - Quiz

meervoud op -en / -s

Slide 9 - Slide

Hoe schrijf je radio in het meervoud?
A
radioos
B
radio's
C
radios
D
radioo's

Slide 10 - Quiz

één glas, twee ...........

Slide 11 - Open question

Welke woorden zijn goed gespeld?

A
oma's, alineas, lolly's
B
sudoku's, alineas, horloges
C
sudoku's, pony's, alinea's
D
horloges, minis, omas

Slide 12 - Quiz

Mannelijk, vrouwelijk, onzijdig

Slide 13 - Slide

Deze / Dit game heb ik al vaak gespeeld.
A
Deze
B
Dit

Slide 14 - Quiz

Dat / deze nieuwe laptop is veel beter dan onze oude.
A
Dat
B
Deze

Slide 15 - Quiz

Het meisje die / dat ik gisteren sprak, komt morgen weer terug.
A
die
B
dat

Slide 16 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 17 - Slide

bijvoeglijk naamwoord?

Slide 18 - Mind map

Noem een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.

Slide 19 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?
Mijn rode fiets staat tegen het blauwe deurtje.
A
fiets, deurtje
B
rode fiets
C
rode, blauwe
D
staat tegen

Slide 20 - Quiz

Verwijswoorden

Slide 21 - Slide

Ik ga mijn horloge ruilen, ik vind dat HET te groot is,
A
goede verwijzing
B
foute verwijzing

Slide 22 - Quiz

Bij Van Haren zijn schoenen te koop die jij mooi vindt. Wil je DIE nog kopen?
A
goede verwijzing
B
foute verwijzing

Slide 23 - Quiz

In het enkelvoud, mannelijk (m)
A
hij, hem, deze, die
B
het, dit, dat
C
zij (ze), haar, deze, die
D
geen enkel antwoord is goed.

Slide 24 - Quiz

Voorzetsels

Slide 25 - Slide

Tijdens de vakantie zijn Pip en Jet naar Frankrijk geweest.
A
naar
B
de, naar
C
Tijdens, naar
D
vakantie

Slide 26 - Quiz

Noem een voorbeeld van een scheidbaar werkwoord (vast voorzetsel)

Slide 27 - Open question

Tim pakte het verzwakte egeltje op.
Is OP een voorzetsel of deel van het ww?
A
vz
B
deel van ww

Slide 28 - Quiz

Klaar voor het SO?
A
ja
B
nee
C
bijna

Slide 29 - Quiz