Module 2.2 Transport in en uit de cel

Module 2.2 Transport in en uit de cel
1 / 47
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Module 2.2 Transport in en uit de cel

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
Je kunt benoemen wat de gemeenschappelijke kenmerken van cellen zijn.

Je kunt uitleggen wat organellen zijn.
Je kunt aangeven waar de volgende organellen zich op een afbeelding bevinden: celkern, ribosomen, endoplasmatisch reticulum, golgicomplex, mitochondriën, lysosomen en centrosoom.
Je kunt beschrijven wat de functie(s) van deze organellen is/zijn.
Je kunt uitleggen hoe de celmembraan is opgebouwd.
Je kunt aangeven welke functies de celmembraan heeft.




Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

transport in de cel
Passief transport (kost geen energie ATP)
Actief transport (kost energie ATP)

Slide 5 - Slide

Osmose difussie
Diffusie: beweging van deeltjes van een plaats waar ze in een hoge concentratie voorkomen naar een plaats waar ze in lagere lage concentratie voorkomen
Osmose: beweging van water en gassen door een halfdoorlatend membraan, in de richting van de hoogste concentratie opgeloste stoffen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Actief transport 
Kost energie (ATP)
enzymatische pomp: transportmechanisme in en uit de cel, waarbij vervoersenzymen de stoffen door de celmembraan loodsen
Blaasjes transport: transport van stoffen in en uit de cel waarbij een stukje celmembraan rondom het te transporteren deeltje stulpt en een blaasje vormt

Slide 8 - Slide

Blaasjes transport

Slide 9 - Slide

Als de cel deeltjes opneemt, heet dit endocytose. 
Als de cel deeltjes buiten de cel brengt heet dit exocytose.

Slide 10 - Slide

Metabolisme
Metabolisme = stofwisseling
omzetten van de ene stof in de andere

Slide 11 - Slide

Anabool/katabool
Anabool = opbouw, kost energie
 het maken van bouwstoffen noem je opbouwstofwisseling of assimilatie.
Katabool = afbraak geeft energie
er is sprake van afbraak van stoffen dit noem je  afbraakstofwisseling of dissimilatie.

Slide 12 - Slide

Verbranding in de cel
Veel voorkomende afbraak reactie is de verbranding.
Bij verbranding is altijd zuurstof nodig, daarom wordt verbranding aerobe dissimilatie genoemd
afvalstoffen: CO2 en H2O

Slide 13 - Slide

anaerobe dissimilatie
anaerobe dissimilatie vindt plaats in de spieren
Dan schakelt de cel over op afbraak van energierijke stoffen, zonder dat daar zuurstof bij gebruikt wordt. Dat noem je anaerobe dissimilatie. Een voordeel is dat de cel toch energie kan vrijmaken.
Energieopbrengst is lager
meer afvalstoffen

Slide 14 - Slide

Energie in de Cel
ADP en ATP
Zodra er energie door de verbranding vrijkomt, kan er een derde fosfaatmolecuul aan ADP worden gebonden. Dan heet de stof adenosinetrifosfaat (ATP, tri = drie). Tegelijk met het fosfaatmolecuul wordt er een beetje energie opgeslagen. Die derde fosfaatbinding noem je dan ook een energierijke binding. ADP is nu opgeladen; ATP ‘bewaart’ de energie.

Slide 15 - Slide

Opdracht
Ga aan de slag met de opdracht uit onderwijsonline
Huiswerk
Maak transport in de cel , celstofwisseling en levensloop van de cel 
Lees uit Thieme meuelhof van weefsels dekweefsel en steunweefsel

Slide 16 - Slide

Levensloop van de cel
Je kunt beschrijven wat de drie levensfasen van een cel zijn.

Je kunt beschrijven hoe de fases van de celdeling verlopen.
Je kunt uitleggen wat met differentiatie van cellen bedoeld wordt.
Je kunt uitleggen wat met specialisatie van cellen bedoeld wordt.
Je kunt uitleggen wat stamcellen zijn



Slide 17 - Slide

Anatomie Fysiologie 

Module 2 Cellen, weefsels en organen
Vragen over de opdrachten van vorige week?
1.3 intracellulaire cellen
1.4 uitwisseling van stoffen
1.5 Celdeling 
Aan het werk

Slide 18 - Slide

Bespreking van de opdrachten vorige week 
Module 1
- Oriëntatie
- Zelftoets

Module 2
- Start met het onderdeel cellen



Slide 19 - Slide

Wat is een ander woord voor levend wezen
A
Organel
B
Cellulair
C
Organisme
D
Pantoffeldiertje

Slide 20 - Quiz

Wat is geen kenmerk voor leven ?

A
Aanpassingsvermogen
B
Groei
C
Beweging
D
Nagel bijten

Slide 21 - Quiz

1.3 Intracellulaire en extracellulaire vloeistof
lichaam bestaat voor een groot deel uit water 
lichaamswater bevindt zich in de cellen 
Intracellulaire vloeistof: vocht binnen de cellen
Extracellulair: vloeistof buiten de cellen 

Slide 22 - Slide

Extracellulaire vloeistof 
* Bloedvocht 
* Hersenruggenmergvocht 
* lymfevocht

Slide 23 - Slide

Intercellulaire vloeistof 
= weefselvocht: 
bevochtigt alle cellen van het lichaam (behalve huidcellen buitenste huidlagen) 
Functie weefselvocht: zorgt ervoor dat cel voedsel krijgt en afvoer afvalstoffen

Slide 24 - Slide

Homeostase 
constant houden van de samenstelling 
door middel van: 
- zenuwstelsel -hormoonstelsel 
voorbeeld; transpireren bij hitte 

Slide 25 - Slide

Semipermeabele
wand van de cel laat selectief stoffen door of scheidt selectief stoffen uit. 
Alles om een goed evenwicht te behouden!

Slide 26 - Slide

1.4 Uitwisseling van stoffen
(niet alle stoffen kunnen de celwand passeren) 
ligt aan: grootte en eigenschappen stoffen
Wanneer wel passage celwand: 
via passieve of actieve uitwisseling 

Slide 27 - Slide

Passieve uitwisseling 
Voor deze uitwisseling van stoffen wordt geen energie gebruikt 
- gaat om transport door de celwand

Slide 28 - Slide

Concentratie 
hoeveelheid stof per liter opgelost in een andere stof 
Als binnen of buiten de cel de concentratie van stoffen gaat verschillen dan wordt er een nieuw evenwicht gezocht.
verdeling van stoffen, dit kan binnen de cel of buiten de cel 

Slide 29 - Slide

Diffusie 
- opgeloste stoffen vanuit hoge concentratie naar een lage concentratie 
Voorbeeld: suiker in de thee (na roeren)

Slide 30 - Slide

Bij gassen verloopt diffusie sneller dan bij vloeistoffen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

Diffusie wordt veroorzaakt door de beweging van de kleinste elementen van de stof
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Diffusie treedt ook op als er een celwand tussen zit
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quiz

Osmose 
- de stoffen blijven op de plaats en verplaatst de oplossingsvloeistof zich. 
- Gebied met lage concentratie naar hoge concentratie 
(vloeistof kan wel door de wand)

Slide 34 - Slide

Voorbeeld osmose 
krentenbrood met niet gewelde krenten
De krenten zuigen het vocht op daardoor droog brood 

Slide 35 - Slide

Hier is sprake van:
A
Osmose
B
Diffusie

Slide 36 - Quiz

Osmotische waarde 
* hoeveelheid opgeloste stoffen in een oplosvloeistof 

Slide 37 - Slide

Osmotische druk 
* kracht die voorkomt dat de oplosvloeistof door het membraan zich verplaatst naar het gebied met de hoogste concentratie opgeloste stoffen 

Slide 38 - Slide

Hypertoon en hypotoon 
Hypertoon: Cellen in omgeving met lage osmotische waarde nemen water op uit hun beweging 
Hypotoon:
Cellen in omgeving met hoge osmotische waarde wordt water uit de cel gezogen.

Slide 39 - Slide

isotoon wil zegegn
A
cellen en omgeving bevatten dezelfde concentratie
B
cellen hebben een lage osmotische waarde
C
cellen hebben een hoge osmotische waarde

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Slide

Vragen ?
Maak de volgende opdrachten:
Module 2: Cellen, weefsels en organen 

Slide 42 - Slide

2.6 Deling 
Celdeling: een cel kopieert zich in twee nieuwe cellen
Fasen in celdeling 

Slide 43 - Slide

korte impressie celdeling (zonder geluid)

Slide 44 - Slide

fasen celdeling 
- chromosomen in de celkern verdikken en gaan zichzelf kopiëren tot 2 gelijke dna strengen 
- splitsing twee afzonderlijke gelijke chromosomen
- feitelijke deling  vanuit centrosoom
- om de twee groepen vormt zich een celwand, cytoplasma en kernen 

Slide 45 - Slide

Reductiedeling 
- bij geslachtcellen
- de chromosomen verdubbelen zich niet
- maar de helft van 46 
- samen met de andere geslachtscel hebben ze 46 chromosomen 

Slide 46 - Slide

jongen of meisje 

Slide 47 - Slide