Oefenen H4 Kracht en beweging

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Een koolmees heeft een maximum snelheid van 8 m/s. Bereken de snelheid in km/h.
A
28,8 km/h
B
2,2 km/h

Slide 4 - Quiz

De struisvogel kan maximaal 72 km/h rennen. Hoeveel m/s is dit?
A
20 m/s
B
259 m/s

Slide 5 - Quiz

Versnelling
Vertraging
Stilstaan
Constante snelheid

Slide 6 - Drag question

Hier zie je de grafiek van een remmende trein. Hoe lang rijdt de trein met een constante snelheid?
A
100 sec
B
50 sec
C
Dat kun je niet uit deze grafiek halen.

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Welke snelheid heeft de trein tussen 50 en 100 sec?
A
19 m/s
B
35 m/s
C
28 m/s
D
Dat kun je niet uit deze grafiek halen.

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Hier zie je de snelheidsgrafiek van een remmende auto.
Bereken de reactie-afstand.
A
28 m
B
14 m
C
42 m
D
21 m

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Hier zie je een afstand-tijd diagram van een optrekkende motor. Bereken de gemiddelde snelheid in km/h
A
8,0 km/h
B
2,22 km/h
C
27,9 km/h
D
28,8 km/h

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Hiernaast zie je een snelheidsgrafiek. In welke gedeelte is de nettokracht positief?
A
a
B
b
C
c
D
d

Slide 15 - Quiz

Hiernaast zie je een snelheidsgrafiek. In welke gedeelte is de nettokracht 0,0 N?
A
a
B
b
C
c
D
d

Slide 16 - Quiz

Waar staat de letter "s" voor in de formule: s = v * t
A
snelheid
B
seconde
C
afstand
D
tijd

Slide 17 - Quiz

Als de resultante kracht op een voorwerp 100N is dan gaat het voorwerp
A
versnellen
B
met een constante snelheid
C
vertragen
D
stilstaan

Slide 18 - Quiz

Als de resultante kracht op een voorwerp -100N is dan gaat het voorwerp
A
versnellen
B
met een constante snelheid
C
vertragen
D
stilstaan

Slide 19 - Quiz

18. De totale stopafstand bestaat uit de reactieafstand en remweg
A
Fout
B
Goed

Slide 20 - Quiz

Wat is de formule om arbeid te berekenen?
A
W=F*s
B
W=F/s
C
w=f*s
D
w=F/s

Slide 21 - Quiz

Wat is de eenheid van Arbeid?
A
Newton(N)
B
Joule (J)
C
Newtonmeter(Nm)
D
Arbeid heeft geen eenheid.

Slide 22 - Quiz

De huiskamer wordt veranderd en je duwt de bank 2,0 m naar achter en gebruikt daar bij een kracht van 150N. Hoeveel arbeid heb je dan verricht?
A
0 J, want je verricht geen arbeid
B
0 N, want je verricht geen arbeid
C
300 J
D
50 J

Slide 23 - Quiz

Je gaat een kast verhuizen en duwt er tegenaan. Je gebruikt 200N kracht maar hij verplaatst niet. Welke arbeid het je dan verricht?
A
Hangt er vanaf hoe lang je geduwd hebt.
B
200 Nm
C
-200 Nm
D
0 Nm

Slide 24 - Quiz

Bereken het rendement.
A
40%
B
50%
C
80%
D
20%

Slide 25 - Quiz