This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Quiz Thema 5
Slide 1 - Slide
Wat is een gen?
A
een bundeltje met opgerold DNA
B
een stukje DNA dat informatie bevat over een eigenschap
C
Een stuk DNA dat je geslacht kan bepalen
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 2 - Quiz
Gen
Celkern
DNA
Chromosomen
Allelen
Slide 3 - Drag question
Wat is het genotype?
A
Alle eigenschappen
B
Je innerlijk
C
Alle erfelijke eigenschappen
D
Je uiterlijk
Slide 4 - Quiz
Het fenotype is
A
Alleen erfelijk
B
Erfelijk en invloeden van de omgeving
C
Alleen de invloeden van de omgeving
Slide 5 - Quiz
Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quiz
een lichaamscel heeft ... chromosomen; een geslachtscel heeft ... chromosomen
A
lichaamscel: n
geslachtscel: 2n
B
lichaamscel: 2n
geslachtscel: n
C
lichaamscel: 2n
geslachtscel: 2n
D
lichaamscel: n
geslachtscel: n
Slide 7 - Quiz
Een laborant onderzoekt de chromosomen die afkomstig zijn van een mens.
In de afbeelding zie je de chromosomen. Zijn deze chromosomen van een man of een vrouw?
A
man
B
vrouw
Slide 8 - Quiz
Dit zijn de chromosomen van een...
A
Man
B
Vrouw
Slide 9 - Quiz
Meiose is ...
A
Gewone celdeling voor vermeerdering van cellen
B
Gewone celdeling voor de vorming van geslachtscellen
C
Reductiedeling voor de vermeerdering van cellen
D
Reductiedeling voor de vorming van geslachtscellen
Slide 10 - Quiz
Twee uitspraken: Irem zegt: planten hebben altijd minder chromosomen dan mensen.
Jan zegt: een stuifmeelkorrel van een tomaat bevat 24 chromosomen.
Wie heeft gelijk?
A
Ze hebben beide gelijk
B
Irem heeft gelijk
C
Jan heeft gelijk
D
Ze hebben beide ongelijk
Slide 11 - Quiz
Katherina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting.
Marnix zegt: De chromosomen van de man bestaan uit 22 paar gelijke chromosomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Alleen Katherina heeft gelijk
C
Alleen Marnix heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk
Slide 12 - Quiz
Wat is evolutie?
A
het veranderen van gedaante bij een organisme
B
ontwikkeling die een organisme tijdens zijn leven doormaakt
C
het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten
D
het groter worden van een populatie
Slide 13 - Quiz
Volgens deze stamboom, welke soorten zijn het meest verwant aan elkaar?
A
Salamander aan vis
B
Gans aan Vis
C
Mens aan kikker
D
Mens aan kat
Slide 14 - Quiz
Wat draagt niet bij aan evolutie
A
Isoleren van populaties
B
Mutaties in een organisme
C
Veranderende leefomgeving
D
Minder natuurlijke vijanden
Slide 15 - Quiz
Haaien zijn gewervelde dieren. In de afbeelding zie je een stamboom die de afstamming van verschillende groepen gewervelde dieren weergeeft volgens de evolutietheorie. welke antwoorden zijn goed?
A
Haaien zijn eerder ontstaan dan beenvissen.
B
Beenvissen zijn meer verwant aan haaien dan
aan amfibieën.
C
A en B kloppen allebei
D
A en B kloppen allebei niet
Slide 16 - Quiz
Wie is de gezamenlijke voorouder van de mens en de Orang oetang?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 17 - Quiz
In een geologische tijdschaal staan tijdperken verwerkt en deze zijn weer onderverdeeld in periodes. Hoeveel jaar geleden kwam het tijdperk Mesozoicum ten einde?
A
542 miljoen jaar geleden
B
255,2 miljoen jaar geleden
C
65.5 miljoen jaar geleden
D
145,5 miljoen jaar geleden
Slide 18 - Quiz
Wel evolutie
GEEN evolutie
In een gebied leven beren met een zwarte en bruine vachtskleur. Beide kleuren hebben dezelfde overlevingskans. Na 20 jaar zijn er meer beren met een bruine vachtskleur.
Sommige beren hadden een hele goede verstopplek gevonden. Andere beren gingen het voorbeeld volgen van deze beren om een goede verstopplek te vinden. Zo konden ze beter overleven.
Sommige beren hadden een gen (door een mutatie) waardoor ze sneller konden rennen en een grotere overlevingskans hadden. Na 20 jaar zijn er meer beren die sneller kunnen rennen.