Naamwoordelijk gezegde

Welkom!
Mooi dat je er bent!

Pak je leesboek en boek/schrift vast voor 
Ruim je telefoon op
Wacht nog even tot ik de les begin


1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Mooi dat je er bent!

Pak je leesboek en boek/schrift vast voor 
Ruim je telefoon op
Wacht nog even tot ik de les begin


Slide 1 - Slide

Lesplanning klas 2
10 minuten lezen (kies een leuk boek!)

Uitleg/herhaling naamwoordelijk gezegde 

Oefenboekje pakken en maken 
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het NG bestaat uit een koppelwerkwoord (KWW) + een eigenschap 

De KWW's die je moet kennen:
-Zijn
-Worden
-Blijven 


Slide 3 - Slide

Naamwoordelijk gezegde 
Eigenschap is een BN of een ZN wat iets over het onderwerp zegt. Bijvoorbeeld:

Mijn zoontje Tim was vanochtend plotseling ziek. 
Was = kww, want het koppelt de eigenschap ziek aan het onderwerp 'mijn zoontje Tim' 
Was ziek = dus het NG 

 

Slide 4 - Slide

Naamwoordelijk gezegde 

Hij is toen naar de dokter gegaan.

Is gegaan = WG: want alle werkwoorden uit de zin. Is koppelt hier geen eigenschap aan het onderwerp

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin

Slide 7 - Quiz

Wat houdt het naamwoordelijk gezegde in?
A
koppelwerkwoord + lijdend voorwerp
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 8 - Quiz

Noem de koppelwerkwoorden

Slide 9 - Open question

De baby wordt al best groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Het gebouw wordt zomaar afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz


Mijn vriend wordt een goede leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz


Jongens kunnen veel harder lopen dan meisjes.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 14 - Quiz