wk6-toetsvoorbereiding

Nederlands 
15 januari 2021
Wat heb je nodig?
Chromebook + lesboek + schrift + pen

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands 
15 januari 2021
Wat heb je nodig?
Chromebook + lesboek + schrift + pen

Slide 1 - Slide

tekstbegrip herhaling
Hoofdstuk 1 + 2 
Onderwerp van een tekst:
In een paar woorden zeggen waar de tekst over gaat. 
Geen zin. 
Geen vraag.
Deelonderwerp van een alinea:
In een paar woorden zeggen waar de alinea over gaat.
Geen zin. 
Geen vraag. 
Geen voorbeeld of uitleg. 
Globaal lezen
Lees de eerste zin van de alinea. Daar lees je het meestal al. Soms is het de tweede of laatste zin van de alinea.
De rest is uitleg/voorbeeld bij wat er besproken wordt (=deelonderwerp)
Oriënterend lezen:
Waar gaat de hele tekst over?
Kijk naar titel, inleiding, eerste zinnen van de alinea's.
Welke woorden of begrippen komen in bijna iedere alinea terug?

Slide 2 - Slide

tekstbegrip herhaling
Hoofdstuk 3
Hoofdgedachte - één zin die de hele tekst samenvat. Je noemt altijd het onderwerp in de hoofdgedachte. Het is géén vraag (maar het antwoord op de vraag) Je kunt vaak een zin uit de inleiding of het slot overschrijven.

Inleiding - hier lees je meestal wat het onderwerp is. Soms met een verhaaltje, een grapje, iets dat je nieuwsgierig maakt en je aandacht trekt.
middenstuk - hier worden de verschillende kanten van het onderwerp besproken (de deelonderwerpen)
slot- hier staat vaak een samenvatting (=herhaling) of een conclusie
Precies lezen
Je leest de hele tekst. Je kunt nu zeggen wat er over het onderwerp geschreven is. De boodschap van de tekst.
vb:
onderwerp= Engelse coronavariant
hoofdgedachte= In Nederland wordt nu extra getest om de Engelse coronavariant te vinden. 

Slide 3 - Slide

tekstbegrip herhaling 
Hoofdstuk 4
Zoekend lezen: je zoekt naar informatie in een tekst.
Je let speciaal op bepaalde woorden, getallen, symbolen, vetgedrukte woorden enz.
                                       De vier leesstrategieën zijn:
Oriënterend lezen (je weet het onderwerp van de tekst)
Globaal lezen (je weet welke deelonderwerpen er besproken worden) 
Precies lezen (wat wordt er over het onderwerp gezegd = hoofdgedachte)
Zoekend lezen (je zoekt bepaalde informatie door slim te lezen)

Slide 4 - Slide

tekstbegrip H1 t/m H4 
woordraadstrategieën
Wat doe je als je een moeilijk woord tegenkomt in de tekst?
Zoek in de woordomgeving naar een
synoniem
omschrijving
voorbeeld 
tegenstelling

Slide 5 - Slide

tekstbegrip H1 t/m H4 
Belangrijke begrippen
Citeren = letterlijk overschrijven
         Je hoeft niet de hele zin over te schrijven.
         Je kunt ook de eerste drie en de laatste drie woorden opschrijven.
vb:   "De minister wilde ... werd niet geloofd."
Alinea= een 'blokje' tekst dat je herkent aan de witregels   
illustratie = afbeelding bij een tekst
bron= waar de tekst vandaan komt (de Volkskrant, nos.nl, Parool etc.)

Slide 6 - Slide

voorbeeld 
tekst uit de Volkskrant van woensdag 12 januari 2021

Slide 7 - Slide

Oefenen
lees oriënterend 

Wat is het onderwerp van de tekst?

Hoeveel alinea's zie je?

Slide 8 - Slide

onderwerp?

Slide 9 - Open question

het onderwerp 
welk woord komt in bijna iedere alinea terug?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

De inleiding
Waarom staat deze tekst in de krant (=aanleiding)?

Wat zou de hoofdgedachte van de tekst kunnen zijn? Welke zin zou je kunnen citeren (=overschrijven)

Slide 12 - Slide

deelonderwerpen
Samen kijken naar de alinea's. Waarover gaan ze?

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide