Meester het Betrekkelijke Voornaamwoord

Betrekkelijke voornaamwoorden
A2
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Betrekkelijke voornaamwoorden
A2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les zul je begrijpen wat een betrekkelijk voornaamwoord is en hoe het wordt gebruikt in zinnen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat is een Betrekkelijk Voornaamwoord?
Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt twee zinsdelen en verwijst terug naar een eerder genoemd woord (antecedent).

Soms staat er een betrekkelijk voornaamwoord in de zin zonder een antecedent. Dan heet het een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr.vnw m.i.a.).

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Soorten Betrekkelijk Voornaamwoorden
Er zijn verschillende betrekkelijke voornaamwoorden zoals 'die', 'dat', 'wie', 'waar', en 'welke'.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden
Voorbeeld (betr.vnw): De man die daar loopt, is mijn leraar. 'Die' verbindt 'de man' met 'loopt'.

Voorbeeld ((betr.vnw m.i.a.): Wat niet weet, wat niet deert.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wanneer te Gebruiken?
Betrekkelijk voornaamwoorden worden gebruikt om nadere informatie te geven over een zelfstandig naamwoord in de zin.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Betrekkelijk Voornaamwoord in Zinnen
Het betrekkelijk voornaamwoord komt meestal vóór het werkwoord in de bijzin.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Betrekkelijk Voornaamwoord en Lidwoorden
Het betrekkelijk voornaamwoord kan het lidwoord 'de', 'het' of 'een' vervangen in de bijzin.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Oefening 1
Geef aan wat het betrekkelijk voornaamwoord is in de volgende 3 zinnen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
De vrouw aan wie ik de brief schreef, is mijn zus.
A
wie
B
de
C
schreef
D
aan

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
Het boek dat op tafel ligt is interessant.
A
op
B
dat
C
het
D
is

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
De man die daar staat is mijn buurman.
A
de
B
die
C
daar
D
is

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Oefening 2
Je krijgt zo drie zinnen waarin de betrekkelijke voornaamwoorden zijn weggelaten, vul de juiste in.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord: 'De student, ___ onderzoek ik begeleid, is erg gemotiveerd.'
A
dat
B
wiens
C
wie
D
die

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Vul in: 'Het boek, ___ op de tafel ligt, is interessant.'
A
wie
B
die
C
dat
D
wat

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het juiste betrekkelijk voornaamwoord voor 'de man ___ ik gisteren sprak'?
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Betrekkelijk Voornaamwoord in Praktijk
Laat de studenten een kort verhaal schrijven waarin ze betrekkelijk voornaamwoorden op de juiste manier toepassen.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Schrijf een kort verhaal van minstens 100 woorden over de lente met minstens vijf zinnen met betrekkelijke voornaamwoorden erin

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Conclusie
Betrekkelijk voornaamwoord is essentieel om zinsdelen te verbinden en informatie te verduidelijken.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Rest van de les: meer leren/oefenen
§ 14 WS Betrekkelijk voornaamwoord
Cursus 5 Grammatica

Maak de oefeningen uit het boek.

Of maak een samenvatting voor de toetsweek tot nu toe.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 21 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 22 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 23 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.