2HV Grammaire chapitre 6

Quel (1)
- Het vraagwoord quel betekent wat/welk(e).
- Het verschil met andere vraagwoorden is dat het zich aanpast aan het zelfstandig naamwoord.
- Je hebt dus vier vormen:
Quel camping?                    Quels campings?
Quelle activité?                    Quelles activités?


1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Quel (1)
- Het vraagwoord quel betekent wat/welk(e).
- Het verschil met andere vraagwoorden is dat het zich aanpast aan het zelfstandig naamwoord.
- Je hebt dus vier vormen:
Quel camping?                    Quels campings?
Quelle activité?                    Quelles activités?


Slide 1 - Slide

Quel (2)
Je kunt dit vraagwoord op twee manieren tegenkomen.

1) Gevolgd door een zelfstandig naamwoord:
Ex. Tu choisis quel plat?      = Welk gerecht kies jij?

2) Gevolgd door est/sont (vorm van être):
Ex. Quel est ton vélo?      = Wat is jouw fiets?

Slide 2 - Slide

Prendre (= nemen) (1)
Dit is een onregelmatig werkwoord.
Leer de vormen uit je hoofd!

De werkwoorden apprendre (= leren) en comprendre                        (= begrijpen) vervoeg je op dezelfde manier.

We leren de tijden présent (o.t.t.) en passé composé (v.t.t)

Slide 3 - Slide

Prendre (= nemen) (2)
Présent:
Je prends
Tu prends
Il/elle/on prend
Nous prenons
Vous prenez
Ils/elles prennent

Slide 4 - Slide

Choisis le bon mot.
Tu ..................... un café.
A
prends
B
prend
C
prenons
D
prennent

Slide 5 - Quiz

Choisis le bon mot.
Vous ............ quelle pizza?
A
prends
B
prend
C
prenons
D
prenez

Slide 6 - Quiz

Choisis le bon mot.
Louise et Isabelle ................... un rendez-vous chez le docteur.
A
prends
B
prend
C
prennent
D
prenons

Slide 7 - Quiz

Zet het ww in de goede vorm.
Je (prendre, présent) .......... une salade.

Slide 8 - Open question

Zet het ww in de goede vorm.
Nous (apprendre, présent) ne .......... rien.

Slide 9 - Open question

Zet het ww in de goede vorm.
Ayoub (prendre, présent) .......... du thé.

Slide 10 - Open question

Prendre (= nemen) (3)
Passé composé:
J'ai pris
Tu as pris
Il/elle/on a pris
Nous avons pris
Vous avez pris
Ils/elles ont pris

Slide 11 - Slide

Zet het ww in de goede vorm.
Tu (prendre, p.c.) .......... un sandwich.

Slide 12 - Open question

Zet het ww in de goede vorm.
Mes amis (prendre, p.c.) .......... un billet.

Slide 13 - Open question

Zet het ww in de goede vorm.
Nous (comprendre, p.c.) .......... ton idée.

Slide 14 - Open question

Je/tu
Ma mère
Vous
Nous
Mia et Victoria
a compris
apprenez
prends
prennent
avons pris
as pris
ont appris
comprenons

Slide 15 - Drag question